Practice TestTake a test on your terms and definitions
Spaced RepetitionScientifically backed study method
Matching GameHow quick can you match all your cards?
FlashcardsStudy terms and definitions
1 / 45
There's no tags or description
Looks like no one added any tags here yet for you.
46 Terms
1
vers
regel van een gedicht
New cards
2
strofe
groep versregels in een gedicht die een geheel vormen
New cards
3
refrein
gelijke versregels die herhaaldelijk terugkeren in het gedicht.
New cards
4
free verse
(vrij vers) versvorm waarin gedeeltelijk of geheel wordt gebroken met de traditionele verstechniek: geen metrum, (rijm)schema ...
New cards
5
visuele poëzie
Poëzie waarbij de schrijfwijze de inhoud van de tekst illustreert
New cards
6
kwatrijn
strofe van 4 regels
New cards
7
terzine
strofe van drie regels
New cards
8
distichon
strofe van 2 regels
New cards
9
sextet
strofe van zes regels/twee terzines
New cards
10
octaaf
strofe van 8 regels / 2 kwatrijnen
New cards
11
(vaste) dichtvorm
Vaste opzet van een gedicht, waarmee het rijmschema, het ritme, de klank of de inhoud van het gedicht kan worden voorgeschreven.
New cards
12
eindrijm
Rijm aan het eind van een versregel
New cards
13
assonantie
klinkerrijm
New cards
14
alliteratie
beginrijm
New cards
15
metafoor
stijlfiguur: figuurlijke uitspraak die gebaseerd is op overeenkomst
New cards
16
antithese
stijlfiguur: tegenstelling (je combineert twee zaken met tegengestelde eigenschappen)
New cards
17
enjambement
doorlopen van een zin over twee of meer versregels
New cards
18
personificatie
stijlfiguur: je stelt een levenloos ding voor als een persoon
New cards
19
rondeel
dichtvorm waarbij bepaalde versregels diverse malen worden herhaald
New cards
20
sonnet
(of klinkdicht) veertienregelig metrisch gedicht
New cards
21
parallellisme
je herhaalt onvolledig. De grammaticale constructie komt overeen, maar een aantal woorden verandert. bv. Spreken is zilver, zwijgen is goud.
New cards
22
repetitio
herhaling: je herhaalt dezelfde woorden om er aandacht op te vestigen
New cards
23
retorische vraag
je stelt een vraag waarop je geen antwoord verwacht
New cards
24
anafoor
herhaling van hetzelfde woord aan het begin van een reeks verzen/zinnen/zinsdelen. bv.: niemand die het weet, niemand die wat doet, niemand die het wat kan schelen
New cards
25
epifoor
Herhaling van woorden (woordgroepen) aan het einde van opeenvolgende verzen, zinnen of zinsdelen.
New cards
26
metonymie
je brengt dingen in verband op basis van een gelijkenis (deel voor geheel, geheel voor deel ...)
New cards
27
synesthesie
beeldspraak die twee zintuiglijke waarnemingen combineert. bv. Schreeuwende kleuren.
schijnbare tegenstrijdigheid. Bv. Toen het bergop ging, ging het bergaf. Toen het bergaf ging, ging het bergop.
New cards
30
allusie
een toespeling op, een verwijzing naar een persoon, film, tekst ... bv. spiegeltje, spiegeltje aan de wand, wie is de beste wielrenner van het land?
New cards
31
oxymoron (stijlfiguur)
speciaal geval van de paradox, in hun letterlijke betekenis tegenstrijdige woorden die elkaar versterken. bv. publiek geheim, oud nieuws, ...
New cards
32
retorische vraag
een vraag waarop je geen antwoord verwacht
New cards
33
metrum/versmaat
vast ritmepatroon, regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen
New cards
34
volta
een inhoudelijke verandering die in een bepaalde relatie tot het voorafgaande, meestal dus het octaaf, staat
New cards
35
chiasme
kruisstelling (wanneer je woorden onder elkaar plaatst, zie je een kruis). bv.: Het leven is kort, lang echter de eeuwigheid.
New cards
36
climax (>< anticlimax)
Vorm van opsomming waarbij de elementen in sterkte toenemen (vs. afnemen). bv. Het wordt vanavond weer lachen, gieren, brullen vs. Het is schitterend, prachtig, aardig weer.
New cards
37
zeugma
Een ww. of bn. verbindt 2 andere woordgroepen, terwijl dat woord in relatie tot beide zinsdelen een verschillende functie vervult. Vaak grappig bedoeld. bv. Ze gaf hem een hand en de bons.
New cards
38
(onbedoeld grappig? > stijlfout. )
New cards
39
litotes
Je zegt het negatieve van het tegenovergestelde. Bv. Dat ziet er niet goed uit. (i.p.v. dat ziet er slecht uit)
New cards
40
hyperbool
zware overdrijving. Bv. We hebben nog een zee van tijd.
New cards
41
prolepsis
Vooropplaatsing, je plaatst het deel dat je wil beklemtonen voorop en duidt het dan later weer met een verwijswoord aan. Bv. Soep, daar lust ik wel pap van.