Studied by 1 personhace sol
de zon schijnt
hace frío
het is koud
llueve
het regent
amanecer
dag worden
atardecer
zonsondergang
llovizna
het motregent
hay nubes
er zijn wolken
hace viento
het waait
nieva
het sneeuwt
hay tormenta
het stormt
está nublado
het is bewolkt
la noche
de nacht
hay niebla
er is mist
graniza
het hagelt
el otoño
de herfst
el invierno
de winter
la primavera
de lente
el verano
de zomer
hace calor
het is warm
el día
de dag
el volcán
de volkaan
la montaña
de berg
la cordillera
de bergketen
el desierto
de woestijn
el río
de rivier
el lago
het meer
la selva
het woud
el bosque
het bos
la costa
de kust
la península
het schiereiland
la isla
het eiland
la catarata
de waterval
junio
juni
julio
juli
agosto
augustus
septiembre
september
octubre
oktober
noviembre
november
deciembre
december
enero
januari
febrero
februari
marzo
maart
abril
april
mayo
mei
norte
noorden
noreste
noordoosten
este
oosten
sureste
zuidoosten
sur
zuiden
suroeste
zuidwesten
oeste
westen
noroeste
noordwesten
Note 
Flashcard (33)