lorsque
toen
op het ogenblik dat
pendant que
terwijl
aprÚs que (+ verbe composé)
nadat
dĂšs que
zodra
depuis que
sinds
dâabord
eerst
ensuite
dan
finalement
tenslotte
en mĂȘme temps
tegelijkertijd
en attendant
intussen
Ă ce moment
toen/dan
en ce moment
op dit ogenblik/nu
avant que
voordat
en attendant que (subjoncitif)
in afwachting dat
jusquâĂ ce que
totdat
pendant
tijdens
lors de
tijdens, op
aprĂšs
na
dĂšs
vanaf
depuis
sinds
il y a
⊠geleden
avant
voor
avant de
vooraleer
ĂȘtre prĂ©cĂ©dĂ© de, par
voorafgegaan worden door
suivre
volgen
ĂȘtre suivi de, par
gevolgd worden door
succĂ©der Ă
volgen op
accompagner
gepaard gaan met
parce que
omdat
car
want
puisque
aangezien
comme
aangezien, daar, omdat
étant donné que
aangezien, daar, omdat (2)
vu que
aangezien, daar, omdat (3)
Ă cause de
wegens
suite Ă
ten gevolge van
grĂące Ă
dankzij
vu
gezien
étant donné
gezien
en
door te
ĂȘtre dĂ» Ă
door te wijten aan
résulter de
resulteren uit
sâexpliquer par
te verklaren door
câest pourquoi
daarom
de sorte que
zodat
par conséquent
bijgevolg
ainsi
zo
de cette façon
zo (2)
donc
dus
vandaar
entraĂźner
met zich meebrengen
causer
veroorzaken
mener Ă
leiden tot
avoir comme
tot gevolg hebben
afin que (subjonctif)
opdat
de sorte que (subjonctif)
zodat
dans lâespoir de (futur simple)
in de hoop dat
afin de
om
en vue de
met het oog op
Ă cet effet
met dit doel
avoir comme but
als doel hebben
mais
maar
alors que
terwijl
tandis que
terwijl (2)
par contre
daarentegen
au contraire
integendeel
de la mĂȘme façon
en zo ook
tout comme
net zoals
sâopposer Ă
in contrast staan met
ĂȘtre lâopposĂ© de
dit is het omgekeerde van
toutefois
toch
cependant
echter
pourtant
nochtans
et pourtant
en toch
néanmoins
niettemin
bien que, quoique, malgré que ( subjonctif)
(al)hoewel
malgré
ondanks
en dépit de
ondanks (2)
Ă condition que (subjoncitf)
op voorwaarde dat
au cas oĂč (conditionnel)
voor het geval dat
Ă condition de
op voorwaarde dat
La condition consister dan
de voorwaarde daartoe bestaat erin omâŠ
dans un premier temps
ten eerste
dâune part part, dâautre part
enerzijds, anderzijds
par ailleurs
overigens
de plus
bovendien
non seulement, mais aussi
niet alleen⊠maar ook
ne pas non plus
ook niet
ainsi que
evenals
en ce qui concerne
wat betreft
quant Ă
wat betreft (2)
concernant
met betrekking tot
en rapport avec
in verband met
par rapport Ă
in verhouding tot
compléter
vervolledigen
sâajouter Ă
Hier komt nog ⊠bij
se doubler de
gepaard gaan met
en effet
inderdaad
en dâautres mots
met andere woorden