Looks like no one added any tags here yet for you.
cultuur
het geheel van denken, voelen & handelingen: het is het patroon van waarden, normen, rolverwachtingen en doeleinden
waarden
algemene opvattingen over wat moreel goed, rechtvaardig en daarom nastrevenswaardig is
normen
regels voor het handelen. Ze betreffen opvattingen over hoe we ons moeten gedragen in feitelijke omstandigheden.
mores
morele normen. Je moet je moreel correct gedragen, je moet de wet volgen. (soll-erwarten en muss-erwarten)
folkways
zijn de zwakkere normen. De gewone, gebruikte normen die niet in het wetboek staan (kann-erwarten)
doelen
specifieke, sociaal bruikbare en hanteerbare doelen binnen een concreet samenlevingsverband, het gaat hier over wat wenselijk is
verwachtingen
opvattingen over wat zal of kan gebeuren
patroonvariabelen van Parsons
handelingsoriëntaties van een persoon in een relatie binnen een sociaal systeem, hoe iemand zich opstelt is afhankelijk van de sociale rol die deze vervult
patroonvariabelen A
toewijzing, diffuusheid, particularisme, affectiviteit, groepsgerichtheid
patroonvariabelen B
verwerving, specificiteit, universaliteit, instrumentaliteit, zelfgerichtheid
toewijzing
Bij toewijzing gebeurt de positiebekleding op basis van oneigenlijke criteria. Als individu heb je nauwelijks greep op de voorwaarden die de toegang tot een positie bepalen. 'KRIJGEN'.
verwerving
De positiebekleding gebeurt door eigen inspanning.
diffuusheid
Je kijkt naar de totaliteit van de persoon
specificiteit
relaties opbouwen obv 1 specifieke rol
particularisme
aparte behandeling krijgen, niet iedereen gelijk behandelen
universalisme
alle wetten gelden voor iedereen, iedereen gelijk
affectiviteit
relaties opbouwen waar emoties een plaats kennen
instrumentalisme
relaties zonder affectie/emoties
groepsgerichtheid
gerichtheid op de groep
zelfgerichtheid
gerichtheid op zichzelf
Parsons functionalistische benadering
sociale samenhang is pas mogelijk wnr het merendeel vd leden ve samenlevingsverband dezelfde waarden deelt
sociale ruiltheorie/ structuurfunctionalisme
impliceert een gemeenschappelijk referentiekader. Ad sociale ruil moet immers een gemeenschappelijke betekenis w toegekend.
symbolisch interactionisme
actoren definiëren samen de werkelijkheid vanuit hun eigen zingevingskader
conflictsociologie
zeggen dat algemene waarden dienen om de positie vd heersende klassen te handhaven
cultural lag
een culturele kloof waarbij de waarden & normen nog niet aangepast zijn op de veranderende maatschappij
dominante cultuur
geeft binnen een samenlevingsverband de toon aan
subculturen
ze zijn de specialisaties, wijken in sommige opzichten vd dominante cultuur af.
contraculturen
culturen die ontstaan in & uit conflictsiutatie en/of zonder sociale omstandigheden die als frustrerend worden ervaren
waarom bestaat het kapitalisme?
protestantisme laat je schuldig voelen
God houdt van hard werk > the protestant work ethic
al het werk is heilig
het is de maatschappij die telt, niet de familie
er bestaan/zijn geen mirakels
traditionele autoriteit
Autoriteit waarbij koningen zich baseerden op goddelijkheid en folklore
charismatische autoriteit
Autoriteit waarbij men dacht dat men alles kon veranderen door passie en wilskracht
bureaucratische autoriteit
Men bereikt macht via kennis.
babyboomgeneratie
1946-1964: loyaal, idealistisch, optimistisch, gedreven; leven om te werken: erkenning; werkzekerheid: integriteit
Generatie X
1965-1980: autonomie, flexibiliteit, bescheiden; moeilijk werk vinden, minder formele werkomgeving, minder loyaal, wil hard werken
Generatie Y
1981-1992: ambitie, authenticiteit, pragmatisch; werkt om te leven, wil baan 'achter' zich kunnen laten, continu leren, geen job voor het leven
Generatie Z
1992+: zelfontplooiing, verbondenheid, flexibiliteit, work-life balance; moeten toekomst zelf in hand nemen, DIY-ers, mutlitasking, problemen met oude hiërarchie
zelfexpressie
de mate waarin je jezelf mag en kan uitdrukken
machtsafstand
mate waarin er sociale ongelijkheid is en dit aanvaard wordt
mannelijk/vrouwelijk
Mannelijk: voorkeur voor competitie, prestatie, heroïsme, assertiviteit, materiële beloning voor succes. Vrouwelijk: voorkeur voor samenwerking, bescheidenheid, zorgen voor zwakkeren en levenskwaliteit
individualisme - collectivisme
mate waarin de rechten en prestaties van het individu of de groep centraal staan
onzekerheidsvermijding
mate waarin veranderingen makkelijker/moeilijker aanvaard worden en men grotere risico's neemt
lange termijnoriëntatie
de mate waarin de samenleving respect heeft voor traditie en verbintenissen op lange termijn
toegeeflijkheid/zelfbeheersing
de mate waarin de bevrediging van de behoefte tot genot en plezier wordt toegelaten
INTERnationale verschillen
wanneer landen verschillen van elkaar in cultuurpatronen
INTRAnationale verschillen
wanneer er aanzienlijke verschillen binnenin landen zijn
congruente complexiteit
bepaalde waarden, normen en denkbeelden in samenleving clusteren samen, m.a.w. ze vormen samen patronen
civilisatieproces
de verinnerlijking van maatschappelijke dwang tot zelfdwang, zodat de sturing van het gedrag meer vanuit de persoon zelf lijkt te komen (Elias)
structurele civilisatie
Door een toenemende differentiatie worden maatschappelijke functies steeds meer gedifferentieerd. Daardoor worden mensen steeds afhankelijker van elkaar en moet men rekening houden met elkaar
organische solidariteit / culturele civilisatie
De toenemende differentiatie leidt tot maatschappelijke reorganisatie: de controledwang gaat van dwang naar zelfdwang.
Fremdzwang
externe controle
Selbstzwang
interne controle
sociale distinctie
zich willen onderscheiden van anderen: je krijgt hoe langer hoe meer een samenleving waarbij de controle van binnen uit moet komen.
trickle down effect
de waarden van de hogere personen gaan doordringen of doorschuiven naar de lage regionale klasse
beschaving
instituties
structuren die ontstaan wanneer sociale relaties patronen beginnen te krijgen en ook wanneer cultuur zich in een patroon begint te voortonen
functies van instituties
voorspelbaarheid en zekerheid, mogelijkheid om te anticiperen op gedrag en reacties, rigiditeit
institutioneel handelen
normen binnen een specifieke institutie volgen
totale/gulzige instituties
een speciale vorm van instituties: instituties die een volkomen toewijding eisen van hun leden
desinstitutionalisering
Instituties die aan belang inboeten
institutionalisering
Sociaal proces waarin individuele menselijke handelingen worden geobjectiveerd tot vaste, min of meer normatieve & collectieve handelingspatronen
levensloop
hoe de verschillende fasen van ons leven elkaar opvolgen
socialisatie
het proces waarbij een cultuurpatroon wordt aangeleerd
internalisatie
het proces waarbij we ons die cultuurpatronen eigen maken en ervaren als deel van onszelf.
enculturatie/socialisatie
het cultuurpatroon wordt aangeleerd van een samenlevingsverband richting een individu
acculturatie
grijpt plaats tussen grotere sociale gehelen, zoals tussen sociale categorieën en collectiviteiten.
inburgering
De Nederlandse taal en gewoonten leren kennen: kan gezien worden als een gedwongen vorm van socialisatie
primaire socialisatie
grijpt plaats in primaire groepen nl. het gezin en peergroups
peergroep
Groepje vrienden die unieke waarden en gedrag delen en door leider-volgers worden gekenmerkt.
gezinssocialisatie
vormt basishabitus; levert matrix voor de latere persoonlijkheid en is moeilijk te veranderen
secundaire socialisatie
leren hoe ons moeten gedragen in formele omstandigheden
overgangsrituelen
markeren de overgang van de ene sociale positie naar de andere
rite de separation
eerste fase van de overgangsrituelen: het afscheid van de vorige status
rite de marge
tweede fase van de overgangsrituelen: liminale fase: tussen de vorige en de nieuwe status
rite d'agrégation
derde fase van de overgangsrituelen: herintrede in de samenleving
tertiaire socialisatie
krijgt waarden & normen vanuit een anonieme massamedia
differentiële socialisatie
socialisatie die gericht is op specifieke doelgroepen
klassespecifieke socialisatie
Krijgen dominante waarden mee (dominante cultuur) en ook specifieke waarden van de eigen klassen
restricted code
code meer gebruikt door de arbeidersklasse
elaborated code
code meer gebruikt door de middenklasse
repressief opvoedingspatroon (arbeidsklasse)
negatieve, materiële sancties, afhankelijk kind, nonverbale en eenrichtingscommunicatie, oudergerichte socialisatie, restricted code
participatief opvoedingspatroon (middenklasse)
positieve, symbolische sancties, zelfstandig kind, verbale en interactieve communicatie, kindergerichte socialisatie, elaborated code
autodiscriminatie
Vaak zijn kinderen uit arbeidersgezinnen ervan overtuigd dat ze enkel geschikt zijn voor arbeidersjobs. via internalisatie wordt deze overtuiging vaak een self-fulfilling prophecy (ze ontdoen zichzelf van verwachtingen)
genderspecifieke socialisatie
socialisatie specifiek voor een bepaalde gender
horizontale segregatie
het bestaan van typische mannenberoepen en vrouwenberoepen
verticale segregatie
het overwicht van mannen in de toplaag van de organisatie en van vrouwen in de lagere uitvoerende banen
glazen plafond/ glass ceilling
de bijna onzichtbare discriminerende barrières die het doorstoten van de vrouwen naar de top onmogelijk maakt
leaky pipeline-metafoor
hoe hoger in de gelederen van een organisatie, hoe minder vrouwen, omdat vrouwen geweerd worden op elk niveau.
glazen lift/ glass elevator
soms om de snellere promotie v mannen boven vrouwen weer te geven binnen door vrouwen gedomineerde bedrijfstakken als verpleging
kleverige vloer/ sticky floor
soms gebruikt om aan te geven dat vrouwen minder snel dan mannen promotie maken bij het begin van hun carrière
glazen klif/ glass cliff
een situtatie waarbinnen iemand, meestal een vrouw, wordt bevorderd tot een risicovolle, moeilijke baan waar de kansen op mislukking groter zijn
sociale controle
Maatschappelijk proces van beïnvloeding, waarvan degene die wordt beïnvloed en degenen die beïnvloeden zich nietaltijd bewust zijn.
schandpaaleffect
door afwijkers te sanctioneren, worden anderen meer overtuigd dat eigen normen en waarden belangrijk en juist zijn
afwijkend/deviant gedrag
sociaal handelen dat de waarden & normen v een samenlevingsverband stelstelmatig overtreedt.
randgroepen
groepen waarbij deviant gedrag vaak voorkomt
anomie
deviant gedrag/ normloosheid
conformisme
Je conformeert je ad algemene doelen & middelen die worden voorzien
innovatie
je wilt de betrokken doelen realiseren, maar je beschikt niet over de aanvaarde middelen
ritualisme
doen wat er verwacht wordt maar de doelen niet tot het uiterste willen bren
retraitisme
Men beschikt niet over de middelen en heeft geen doel om naar te streven. Men neemt afstand van de maatschappij.
rebellie
we gaan de doelen verwerpen en nieuwe doelen stellen die wij willen. We gaan andere instituties in het leven brengen om de nieuwe doelen en waarden te realiseren