Looks like no one added any tags here yet for you.
cytosol
vloeibaar onderdeel van cytoplasma; transporteert stoffen via diffusie
endoplasmatisch reticulum
synthese klierproducten, biedt opslag en transport in de cel
mitochondriën
vormen 95% van het ATP (energie) dat de cel nodig heeft
lysosoom
verwijdert beschadigde organellen en ziekteverwekkers in de cel
Beenderstelsel
biedt stevigheid, bescherming weefsels, opslag mineralen, vorming bloed
Spijsverteringsstelsel
verwerking voedsel, opname voedingsstoffen
Cardiovasculairestelsel
transporteert cellen en opgeloste stoffen, met inbegrip van voedingsstoffen, afvalstoffen en gassen
Ademhalingsstelsel
transporteert lucht naar plaatsen waar gaswisseling kan plaatsvinden tussen de lucht en het bloed in de bloedsomloop
Uitscheidingstelsel
verwijdert overtollig water, zouten en afvalstoffen
Huid
beschermt het lichaam tegen gevaren vanuit de omgeving, speelt een rol bij reguleren van de lichaamstemperatuur
Voortplantingsstelsel
vormt geslachtscellen en hormonen
Hormoonstelsel
reguleert langdurige veranderingen van de activiteiten van andere orgaanstelsels
Zenuwstelsel
geleiding onmiddellijke reactie op prikkels, meestal door het coördineren van de activiteiten van andere orgaanstelsels
Immuunsysteem
verdedigt tegen ziekten en infecties, zorgt voor terugkeer weefselvocht naar de bloedsomloop
celmembraan
biedt isolatie, bescherming, gevoeligheid en stevigheid en reguleert in- en uitgang van stoffen
celkern
reguleert stofwisseling, opslag en verwerking erfelijke informatie, reguleert eiwitsynthese
cytoskelet
biedt stevigheid en ondersteuning, maakt beweging van cellulaire structuren en stoffen mogelijk
Golgi-complex
vormt lyposomen en verzorgt opslag, omzetting en verpakking van klierproducten
trilharen
verplaatsen stoffen langs celmembraan
Spierstelsel
voortbeweging, biedt stevigheid, produceert warmte
Osmose
het proces waarbij watermoleculen over een selectief permeabel membraan bewegen zodat de concentratie opgeloste stoffen aan beide kanten gelijk is. —> passief transport
Osmotische waarde
mate waarin opgeloste stoffen aanwezig zijn in de vloeistof
hoge osmotische waarde
veel opgeloste stoffen
lage osmotische waarde
weinig opgeloste stoffen
isotone omgeving
osmotische waarde is binnen en buiten de cel gelijk
hypertone omgeving
osmotische waarde is buiten de cel hoger dan binnen de cel
hypotone omgeving
osmotische waarde binnen de cel hoger dan buiten de cel —> cel zet uit
Diffusie
een verplaatsing van moleculen van een plaats met een hoge concentratie naar een plaats met een lage concentratie ; de verspreiding van moleculen door een gasvormig of een vloeibaar medium
diffusiesnelheid
de nettoverplaatsing van een stof per tijdseenheid
Actief membraantransport
verplaatsing van een stof door een membraan wat de cel energie kost (ATP) ; transport is niet afhankelijk van een concentratiegradient. VB: Natrium-Kaliumpomp, vesiculair transport.
Passief membraantransport
verplaatsing van een stof door een membraan zonder dat het de cel energie kost. VB: osmose en diffusie
vesiculair transport
in blaasjes verpakte stoffen worden de cel in of uit verplaatst (actief proces)
endocytose
het verpakken van extracellulair materiaal in een blaasje bij het celoppervlak voor transport de cel in
exocytose
een blaasje dat in de cel is ontstaan, versmelt met de celmembraan en geeft zijn inhoud aan de extracellulaire omgeving af
fagocytose
de vorming van blaasjes met daarin vaste voorwerpen die even groot kunnen zijn als de cel zelf
pinocytose
de vorming van kleine blaasjes die met extracellulaire vloeistof zijn gevuld
receptorgemedieerde endocytose
kleine blaasjes worden gevormd aan het membraanoppervlak om selectief bepaalde stoffen de cel in te vervoeren
homeostase
het bestaan van een stabiel intern milieu
homeostatische regulering
de aanpassingen van de fysiologische systemen waarbij de homeostase wordt gehandhaafd
stimulus
prikkel
positieve terugkoppeling
de aanvankelijke prikkel brengt een reactie teweeg waardoor die prikkel wordt versterkt
negatieve terugkoppeling
een variatie buiten de normale grenzen wekt een automatische reactie op waardoor de situatie wordt gecorrigeerd
Bloed
gespecialiseerd type bindweefsel dat bestaat uit cellen die in een vloeibare matrix ronddrijven.
Hemopoëse
het proces waarbij alle vaste bloedbestanddelen worden gevormd door stamcellen (hemocytoblasten) die zich delen
vaste bloedbestanddelen
bloedcellen en celfragmenten
Rode bloedcellen ; erytrocyten
vervoeren zuurstof en koolstofdioxide
witte bloedellen ; leukocyten
functioneren als afweermechanisme van het lichaam
bloedplaatjes
trombocyten = kleine, door membranen omgeven pakketjes cytoplasma gevuld met enzymen en factoren die noodzakelijk zijn voor de bloedstolling
veneuze punctie
bloed afnemen uit een oppervlakkige ader
arteriële punctie
bloedafname, gebruikt voor beoordelen gaswisseling longen
immunoglobulinen ; antistoffen
vallen lichaamsvreemde eiwitten en ziekteverwekkers aan ; worden gevormd door plasmacellen van het lymfestelsel
transporteiwitten
binden zich aan (onoplosbare) kleine ionen, hormonen of verbindingen om niet te worden uitgescheiden door de nieren
lipoproteïnen
globulinen die betrokken zijn bij het transport van vetten
globulinen
antistoffen en transporteiwitten
fibrinogeen
plasma-eiwit, speelt een rol bij de bloedstolling
fibrine
lange, onoplosbare strengen fibrinogeen ; vormt het raamwerk van een bloedstolsel
albuminen
plasma-eiwitten, leveren grote bijdrage aan osmotische druk van bloedplasma
serum
vloeistof die overblijft nadat de stollingseiwitten verwijde"|rd zijn
hemopoëse
het proces waarbij alle vaste bloedbestanddelen worden gevormd
hemaglobine
bindt en vervoert zuurstof en koolstofdioxide
hematocriet
volumepercentage cellen in vol bloed (37-54%)
bloedarmoede ; anemie
aandoening waarbij iemand een laag hematocriet heeft of bij wie de rode bloedcellen minder hemaglobine bevatten
pernicieuze anemie
stamcellen kunnen zich niet normaal delen door tekort aan vitamime B12
hemocytoblasten
myeloïde stamcellen
Erytropoëse
vorming van rode bloedcellen, vindt voornamelijk plaats in het rode beenmerg
myeloïde weefsel
het rode beenmerg
hemoglobinurie
afbraak grote aantallen rode bloedcellen in de nieren, veroorzaakt roodbruine verkleuring van urine
hemolyse
het scheuren van rode bloedcellen in het bloed
erytroblasten
zeer onrijpe rode bloedcellen die actief hemoglobine vormen
reticulocyt
erytroblasten die hun kern hebben afgestoten
hypoxie
lage zuurstofconcentratie in de weefsels
antigenen
stoffen die een immuunreactie kunnen veroorzaken (verdedigingsmechanisme)
oppervlakteantigenen
agglutinogenen
anti-stoffen
antifglutininen
agglutinatie
samenklonteren van rode bloedcellen als gevolg van de binding van antigenen en antistoffen door een kruisreactie
megakaryocyten
grote cellen met grote celkernen die voorkomen in het beenmerg ; geven pakketjes cytoplasma aan het circulerende bloed af.
niet-specifieke afweer
wordt verzorgd door neutrofielen, eosionofielen, basofielen en monocyten
leukocytose
abnormaal hoge aantallen witte bloedcellen
leukemie
tumor van de bloedvormende weefsels
trombocytose
abnormaal hoge aantallen trombocyten
endotheel
binnenbekleding van vaatwanden, bestaat uit enkelvoudig plaveiselepitheel
vaatspasme
plaatselijke contractie van een bloedvat plaatprop = massa die een scheur in een bloedvatwand kan afsluiten, tenzij de schade ernstig is
lipoproteïne
weefselfactor plasmine = de geactiveerde vorm van plasminogeen in het bloed.
trombus
stabiele plaatjesprop
diapedese
het vermogen van macrofagen om zich door vaatwanden te verplaatsen, door zich tussen aangrenzende endotheelcellen te wringen ; cellen kunnen door vaatwanden heen om bij een ontsteking te komen
chemotaxis
vermogen van macrofagen om te worden aangetrokken of afgestoten door chemische stoffen in de omringende vloeistoffen ; aantrekken van leukocyten naar plaats van ontsteking
granulocyten
granulaire leukocyten ; neutrofielen, eosinofielen en basofielen
neutrofielen
zeer beweeglijke fagocyten
eosinofielen
fagocyten die worden aangetrokken tot lichaamsvreemde stoffen die met antistoffen hebben gereageerd
macrofagen
grote, actief fagocyterende cellen die afstammen van de monocyten
basofielen
zeldzaam, migreren naar beschadigde weefsels en geven histamine af
agranulocyten
a-granulaire leukocyten
monocyten
vrije macrofagen
lymfocyten
spelen een rol bij de specifieke afweerreacties van het lichaam
lymfopoëse
vorming van lymfocyten door lymfoide stamcellen
CSFs
hormonen die de rijping van leukocyten reguleren
amoeboïde bewegingen
kleine bewegingen door de stroming van cytoplasma
T-cellen
belangrijk voor cellulaire immuniteit
B- cellen
verantwoordelijk voor de humorale immunuteit (antistofgemedieerde immuniteit)
granulocyten
polymorfonucleaire leukocyten (PMN)