Looks like no one added any tags here yet for you.
Eten
manger
overleven
survivre
het eten (het voedsel = de voeding )
la nourriture (l'alimentation)
gezond
sain
gevarieerd
varié
evenwichtig
équilibré
voedzaam
nourrissant
smakelijk
appétissant
verfrissend
rafraîchissant
drinken
boire
aanbieden
offrir
Mag ik u een glas wijn aanbieden?
Puis-je vous offrir un verre de vin?
op de gezondheid van iemand drinken
boire à la santé de qqn.
ontbijten (ontbeet, heeft ontbeten)
prendre le petit-déjeuner
het ontbijt
le petit-déjeuner
het middagmaal (de lunch)
le repas de midi
het avondmaal
le repas du soir
klaarmaken
préparer
het tussendoortje
l'en cas
snoepen
manger des bonbons
iets graag lusten
aimer manger qqch
dol zijn op iets
raffoler de qqch
de boterham (boterhammen)
la tartine
beleggen
garnir
het belegd broodje
le sandwich garni
de jam
la confiture
het stokbrood
la baguette
het klontje suiker
le morceau de sucre
de suiker
le sucre
gezoet >< gezouten
sucré >< salé
het zout
le sel
bitter
amer
zuur
acide
de smaak
le goût
de ontbijtgranen
les céréales
het vlees
la viande
de vis
le poisson
de zeevruchten (schaaldieren)
les fruits de mer
vers ≠ fris
frais (non périmé) ≠ frais (froid)
de frisdrank
le soda
de groente
le légume
de rauwkost (sing !)
les crudités
rauw >< gekookt
cru >< cuit
gekruid
épicé
het zuivelproduct
le produit laitier
de boter
le beurre
het gebak
la pâtisserie
het ijsje
la glace
het fruit ≠ de vrucht
les fruits ≠ le fruit
de pasta
les pâtes
de (eet)gewoonte (de gewoontes)
l'habitude (alimentaire)
's morgens, 's middags, 's avonds
le matin, le midi, le soir
de maaltijd
le repas
de kant-en-klare maaltijd
le repas prêt à manger
de diepvriesmaaltijd
le repas surgelé
opwarmen
réchauffer
de oven
le four
de microgolfoven
le four à micro-ondes
het blik(je)
la boîte de conserve
Ik heb 2 blikjes bonen gekocht
J'ai acheté 2 boîtes de haricots
bewaren
conserver
de koelkast
le frigo
de diepvriezer
le congélateur
de winkel
le magasin
de boodschappen doen
faire les courses
vet >< mager
gras >< maigre
calorierijk >< ( caloriearm )vetarm
riche >< (pauvre en calories) allégé
het dieet
le régime
op dieet zijn/staan (een dieet volgen)
suivre un régime
afvallen (vermageren)
maigrir
Ik ben 2 kilo afgevallen (vermagerd)
J'ai maigri de 2 kilos.
eet smakelijk! (smakelijk! = smakelijk eten)
bon appétit
genieten (genoot, genoten)
profiter
lekker = heerlijk
délicieux
De gezondheid
La santé
In goede gezondheid/gezond zijn
être en bonne santé
er goed/slecht uitzien
avoir bonne/mauvaise mine
Wat zie je er goed uit
Comme tu as bonne mine
zich goed/slecht voelen
se sentir bien/mal
de vermoeidheid
la fatigue
moe
fatigué
verslaafd zijn aan
être accro à
In het restaurant
au restaurant
de menukaart
le menu
de kelner (de ober)
le serveur
de serveerster
la serveuse
de bestelling opnemen (nam op, opgenomen)
prendre la commande
koken
cuisiner
de kok( kokkin)
le cuisinier(la cuisinière)
het gerecht
le plat
het voorgerecht
l'entrée
het nagerecht (het dessert)
le dessert
de hoofdschotel
le plat principal
de bar (het café,de kroeg)
le bar
de bediening (de service)
le service
bestellen
commander
proeven
goûter
de fooi
le pourboire
het glas bier
le verre de bière
opdienen
servir