Kaarten: Methododen Deel 1, KULeuven Hoofdstuk 3 | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/42

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

43 Terms

1
New cards

variabele

veranderingen voor individuen of situaties (die variëren)

2
New cards

onafhankelijke variabele

gemanipuleerde variabele wat de verwachte oorzaak is
= predictor

3
New cards

afhankelijke variabele

gemeten variabele/ het verwachte effect
= outcome

4
New cards

concrete variabelen

makkelijk/meteen zichtbare variabelen
(vb. score op een toets, lengte, gewicht,...)

5
New cards

abstracte variabelen

hypothetische entiteit (met een theorie onderbouwd)
= constructen
→ beïnvloeding externe stimuli
→ meting van het overt gedrag (extern)
→ indirect meten
(vb. persoonlijkheid, motivatie,...)

6
New cards

externe stimuli

stimuli die buiten een lichaam van een persoon gegeven worden (en waargenomen worden)

7
New cards

construct

denkbeeld of ontwerp dat met behulp van andere theoretische begrippen is samengesteld

8
New cards

operationalisatie

omzetten van iets abstract in meetbare kenmerken
(vb. examen = een operationalisering van de kennis
→ want kennis is een construct)
→ het kiezen van een juiste operationalisatie is moeilijk, check altijd de validiteit en betrouwbaarheid

9
New cards

validiteit

of de meting meet wat die moet meten? Is de meting valide voor de soort meting dat de onderzoeker wilt meten
(nog niet interne of externe validiteit → gaat niet over proefopzet)

10
New cards

face validity
= indruksvaliditeit

"lijkt op het eerste gezicht wel goed"
= subjectieve beoordeling

11
New cards

concurrente validiteit

door correlatie berekende validiteit (een nog niet gebruikte methode vergelijken met al gevalideerde metingen door de correlatie tussen beide gegevens te vergelijken)

12
New cards

predictieve validiteit

door voorspelling van de situatie
→ voorspelt de meting wat de theorie over de situatie zou voorspellen

13
New cards

constructvaliditeit

gedraagt de meting zoals het construct zich gedraagt
vb. meting over euforie, uit vorig onderzoek weten we dat circus zorgt voor meer euforie
→ varieert meting ook consistent mee?

14
New cards

convergente validiteit

metingen van hetzelfde construct correleren
→ zouden hetzelfde moeten meten

15
New cards

divergente validiteit

het construct dat we meten overlapt niet met andere constructen → mogen niet correleren

16
New cards

betrouwbaarheid

als de meting herhaaldelijk gebruikt wordt, krijgt men (ongeveer) dezelfde resultaten iedere keer
→ consistentie

17
New cards

meetfout

de fout die optreedt bij een meting,
ware score + de meetfout = meet score

18
New cards

test-hertest-
betrouwbaarheid

eenzelfde test meermaals doen om te testen of het dezelfde resultaten geeft

19
New cards

interbeoordelaars-
overeenstemming

blijven de resultaten hetzelfde als ze opgenomen worden door verschillende proefleiders/beoordelaars

20
New cards

interne consistentie

de consistentie tussen vragen/items die samen 1 construct meten

21
New cards

split-half betrouwbaarheid

de meting in twee splitsen en die twee delen met elkaar vergelijken: ene helft van de survey vs de andere helft van de survey (lijken ze op elkaar) → correlatie

22
New cards

meetschalen
= meetniveaus

metingen kunnen in een bepaalde categorie gestoken worden, door de wiskundige bewerkingen die je ermee uit kan voeren → welke analyses je er uit kan halen

23
New cards

nominale meetschaal

kwalitatief (enkel: = en ≠)
vb. kat = kat
kat ≠ hond

24
New cards

ordinale meetschaal

kwalitatief + orde (enkel: >, <, = en ≠)
(maar niet hoeveel meer/minder iets is)
vb. niet geslaagd, geslaagd, onderscheiding, felicitatie,..

25
New cards

interval meetschaal

alle categorieën hebben dezelfde grootte → zoals een meetlat → maar geen absoluut nulpunt (dus geen ratio-uitspraken)
vb. temperatuur: tussen 38° en 40° is er evenveel graden als tussen 32° en 34° (geen nulpunt, want 0° is niet de afwezigheid van temperatuur)

26
New cards

ratio meetschaal

interval meetschaal maar met nulpunt → er mogen uitspraken over verhoudingen/ratio
vb. examenresultaten

27
New cards

meet modaliteiten

er zijn verschillende soorten meten: subjectieve en objectieve: zelfrapportage (subj.) fysiologie (obj), gedrag,...

28
New cards

multipele metingen

meerdere metingen uitvoeren om 1 construct te meten (voordeel: verhoogde validiteit, nadeel: ingewikkelder)

29
New cards

sensitiviteit

hoe gevoelig de meting is (schommeling is nodig)
→ dat niet alle metingen rond dezelfde waarde liggen

30
New cards

range effecten

metingen waar alle waarde dicht bij elkaar liggen in de buurt van 1 waarde (boven of onder)

31
New cards

ceiling effect

alle gegevens schommelen lichtjes vanboven op de gemaakte schaal

32
New cards

floor effect

alle gegevens schommelen lichtjes vanonder op de gemaakte schaal

33
New cards

pilootstudie

een studie voor de echte studie op een kleinere steekproef om te kijken of de data uitkomen zoals je wil dat ze uitkomen (om range effecten tegen te gaan)

34
New cards

artefacten

artefacten

35
New cards

proefleider bias

de proefleider kan (onbewust) het experiment sturen in een bepaalde richting
vermijden door:
→ double/single blinde experimenten
→ gestandaardiseerde procedures
→ persoonlijk contact minimaliseren

36
New cards

vraagkarakteristieken
= demandcharacteristics

participanten nemen informatie op uit hun omgeving om zo hun gedrag aan te passen (soort van rollen die ze aannemen) → oplossing: misleiding, reassure and relax

37
New cards

participant reactiviteit

het gedrag van de participant is aangepast omdat ze bewust zijn dat ze meedoen aan een studie

38
New cards

good subject role

de participant probeert de hypothese te bekrachtigen, dus zal gedrag aanpassen naar wat de onderzoeker wilt bewijzen

39
New cards

negative subject role

de participant probeert te handelen zodat die de hypothese kan ontkrachten

40
New cards

apprehensive subject role

de participant probeert sociaal wenselijk over te komen dus gaat zich degelijk/acceptabel gedragen naar hun peers

41
New cards

faithful subject role

de participant volgt instructies op en laat zich niet beïnvloeden door hun vermoedens van de hypothese

42
New cards

deceptie (deception)

misleiding (iets niet vermelden/iets doelbewust anders zeggen of verwoorden) - met daarna een debriefing

43
New cards

reassure and relax

deze studie heeft geen gevolgen, geen persoonlijke gegevens, je kan altijd stoppen,...