kwalificatie (spreken, schrijven, lezen en luisteren) \n socialisatie (proces waarbij iemand bewust en onbewust cultuurkenmerken van een groep overneemt) \n subjectivering (de vorming van een persoon, ik en mijn wereld)
2
New cards
Constructivisme
leren is een actief proces van kennisverwerving, waarbij de kennis ontstaat in interactie met anderen.
3
New cards
21e eeuwse vaardigheden
creativiteit, kritisch denken, probleemoplossingsvaardigheden, communiceren, samenwerken, digitale geletterdheid, sociale en culturele vaardigheden en zelfregulering.
traditioneel taalonderwijs \n thematisch-cursorisch taalonderwijs \n taal bij alle vakken \n communicatief taalonderwijs \n whole-language learning \n strategisch taalonderwijs \n taakgericht taalonderwijs \n interactief taalonderwijs
6
New cards
traditioneel taalonderwijs
taal wordt gezien als een belangrijke drager van onze cultuur, en bestaat uit een aantal deelvaardigheden die in het onderwijs geisoleerd aangeleerd worden. Nadruk op schriftelijke vaardigheden. Grammatica is belangrijk.
7
New cards
thematisch-cursorisch taalonderwijs
leerlingen leren taal door taal te gebruiken in zinvolle gebruikssituaties. Er wordt gewerkt met taal vanuit bepaalde thema's. Cursorische activiteiten behandelt vakonderdelen die wel belangrijk worden geacht maar die niet binnen het thema passen. Bijv. technisch lezen, spelling en grammatica. voordeel:zinvol nadeel:veel tijd.
8
New cards
Taal bij alle vakken
Taal is meer dan materie die geleerd moet worden en dmv van taal kun je leren. Taal gebruik je voor het leren van nieuwe inhouden en voor het verkrijgen van nieuwe inzichten. >sterk gericht op interactie in de groep. Voordeel: betekenisvol en voorkomt transferproblemen nadeel: bij andere vakken komen bepaalde taalonderdelen soms niet goed uit de verf
9
New cards
communicatief onderwijs
leerlingen leren om goed schriftelijk en mondeling te communiceren. Minder gericht op correctheid en meer op overbrengen van de boodschap.
10
New cards
whole language benadering
Gaat ervan uit dat het voor leerlingen onnatuurlijk is om taal op te delen in kleinere eenheden(domeinen) die apart aangeleerd worden. Taal wordt als geheel aangeboden. Er wordt grote waarde gehecht aan wat leerlingen te vertellen hebben en hoe ze dat mondeling of schriftelijk kunnen doen.
11
New cards
strategisch taalonderwijs
leerlingen moeten voor het uitvoeren van communicatieve taken strategieën beheersen. Voordeel: leerling krijgt beschikking over middel nadeel: het middel moet niet het doel worden.
12
New cards
taakgericht onderwijs
gaat uit van het idee dat leerlingen niet alleen een taal leren om er taken mee te kunnen uitvoeren , maar dat ze taal leren juist ook door zulke taken uit te voeren. Het vertrekpunt is inhoud, en taal is nodig om de taak tot een goed einde te brengen. Uitgangspunt is wat leerlingen zelf ontdekken, blijft hangen en leidt tot fundamenteel leren.
13
New cards
interactief taalonderwijs
leerlingen leren taal het best in een krachtige leeromgeving waarbij rekening wordt gehouden met individuele behoeften en verschillen. Betrokkenheid en activiteit staan centraal.
14
New cards
3 pijlers interactief taalonderwijs
betekenisvol leren: leren is een actief proces in een voor leerlingen belangrijke context. \n sociaal leren: leerlingen leren in samenspraak en samenwerking met anderen. \n strategisch leren: leerlingen hebben concrete strategieën nodig om bepaalde taalproblemen op een efficiënte wijze op te lossen.
kerndoelen \n tussendoelen \n referentiekader taal en rekenen \n leerstoflijnen \n doelen uit de methode of zelfgekozen doelen \n groeps- en individuele doelen
19
New cards
Referentiekader onderscheidt 4 domeinen voor taal
mondelinge taalvaardigheid \n lezen \n schrijven \n begrippenlijst en taalverzorging
20
New cards
4 niveaus van de domeinen
1F fundamenteel niveau einde basisschool, speciaalonderwijs en praktijkonderwijs 2F mbo 1,2,3 en VMBO 3F mbo4 en eind havo 4F eind VWO
21
New cards
incidenteel leren
spontaan en 'onbedoeld' ; kennis en vaardigheden leren dankzij regelgenererend vermogen.
22
New cards
intentioneel leren
de leerkracht kiest er bewust voor om iets aan te leren.
23
New cards
instructieve leersituaties
waarbij leerlingen via directe instructies iets wordt geleerd en ze via oefeningen moeten inoefenen wat aan de orde kwam.
24
New cards
constructieve leersituaties
leerkracht gaat in op leervragen van de leerlingen en laat hen via zogenaamde ankers taalactiviteiten uitvoeren.
25
New cards
ankers
rijke, probleem-georiënteerde contexten die functioneren als gemeenschappelijke kennisbron en die uitdagen om nieuwe problemen te verkennen.
26
New cards
routines (constructieve leersituatie)
terugkerende, vaststaande en herkenbare leersituaties die aanzetten tot communicatie en daardoor leiden tot betekenisvolle taalactiviteiten. Doordat situaties herkenbaar zijn, kunnen leerlingen betrokken zijn op de inhoud.
27
New cards
Keuze van leerkracht afhankelijk van
visie op taalonderwijs \n inhoud van de leerstof
28
New cards
toetsen
formatief (voor evaluatie en aanpassing) \n summatief (zakken of slagen)
29
New cards
belangrijk voor de leerkracht is dat zij
* weet vanuit welke uitgangspunten de gehanteerde methode is geschreven * materialen uit verschillende methoden kan selecteren om in lessen te gebruiken * ook buiten de methode om lessen kan ontwikkelen * reflecteert op zijn eigen handelen en een onderzoekende houding aanneemt gericht op verbetering van de kwaliteit van zijn onderwijs * de gemaakte keuzes kan verantwoorden aan leerlingen, ouders, collega's en inspectie/overheid.
30
New cards
9 uitgangspunten voor goed taalonderwijs
1 bedoeld voor iedereen en klantgericht 2 sprankelt (balans tussen leerzaam en aantrekkelijk) 3 goed taalonderwijs is doel en middel 4 balans tussen aandacht voor deelvaardigheden en het geheel 5 het is doelgericht 6 het is betekenisvol en functioneel 7 goed taalonderwijs is taalontwikkelend (kinderen worden uitgedaagd, onderwijs sluit aan bij behoeften, biedt hulp, prikkelt en laat reflecteren) 8 gericht op bedoeling proces en effect (niet alleen kijken naar resultaat, maar ook naar proces) 9 is interactief (taal leren door taal te gebruiken)
1 je kunt niet niet communiceren 2 iedere communicatie uiting heeft een inhoudsaspect en een betrekkingsaspect (inhoud=woorden, betrekkingsaspect=manier van uitspreken en lichaamstaal) 3 ieder heeft zijn eigen waarheid 4 mensen communiceren verbaal, maar vooral non-verbaal (intonatie, lichaamstaal, gebaren en mimiek) 5 de macht is in gesprekken meestal niet gelijkwaardig verdeeld. De machtsverdeling is vaak al bepaald en dat kleurt de communicatie.
38
New cards
De aspecten van een boodschap
1 zakelijke aspect (bepaalde inhoud) 2 expressieve effect (vertelt iets over de persoonlijkheid van de zender) 3 relationele aspect (boodschap geeft aan hoe de zender de ontvanger ziet) 4 appellerende effect (met de boodschap doet de zender een appel op de ontvanger om zo invloed uit te oefenen.
39
New cards
pragmatiek
onderdeel van de taalwetenschap dat zich bezighoudt met de studie naar het gebruik van taal in communicatieve situaties.(effectiviteit van een boodschap / beleefdheid uiten/ beurtverdeling in gesprek)
40
New cards
conceptualiserende functie van de taal
taal als middel om greep krijgen op de werkelijkheid; hoe meer concepten je (her)kent, des te meer je begrijpt
41
New cards
expressieve functie van taal
taal als middel om je gevoelens te uiten. Verdriet, blijdschap, boosheid en angst. Staat centraal in reclame, theaterteksten, rap en songteksten.
42
New cards
andere functies van taal
poëtische functie van taal \n meta linguïstische functie van taal \n cognitieve functie van taal (via taal een ander aanspreken en evt aanzetten tot handelen)
43
New cards
semantiek
de leer van de betekenis van taal (taal gaat ergens over, heeft een betekenis en verwijst naar een werkelijkheid die buiten de taal ligt)
44
New cards
concept
het beeld wat iemand heeft of kan vormen bij een bepaald concept kan verschillen. (stoel / vrijheid)
45
New cards
proces van verwijzen
concreet vs abstract \n letterlijk vs figuurlijk \n detonatie of connotatie > detonatie = formele betekenis van het woord, naast de formele betekenis hebben woorden ook een persoonlijke gevoelswaarde = connotatie
46
New cards
woorden met afhankelijke betekenis
* kan worden afgeleid uit de context * het is in de situatie al eerder genoemd (antecedent)
47
New cards
woorden met onafhankelijke betekenis
lexicale woorden > woorden met eigen betekenis
48
New cards
meervoudige betekenis
polysemie=hetzelfde woord heeft in verschillende contexten een iets andere betekenis \n homoniemen=dezelfde klank en schriftelijke weergave maar geheel andere betekenis.
49
New cards
specifieke woordrelaties
gelijk vs tegengesteld \n synoniem (fiets-rijwiel) \n antoniem (binnen-buiten)
50
New cards
hyperoniem
een koepelwoord dat een verzameling woorden aanduidt. (bv meubels)
51
New cards
hyponiem
onderdeel van een verzameling (bv tafel en stoel bij meubels)
52
New cards
vaktaalwoorden
vakterminologie die in vaklessen zoals aardrijkskunde, rekenen en biologie wordt gebruikt.
53
New cards
schooltaalwoorden
woorden die specifiek in onderwijssituaties worden gebruikt
54
New cards
polysemie
hetzelfde woord die verschillende soorten betekenissen heeft in verschillende contexten (geld is overal ander geld)
55
New cards
signaalwoorden
woorden die de lezer informatie verschaffen over de taal- en denkrelaties in een tekst. verbanden tussen taal en werkelijkheid (morgen-tussentijds) bepaalde redeneringen ondersteunen(belangrijk, daadwerkelijk) verbanden tussen zinnen en alinea's (desondanks, immers)
56
New cards
Taal als systeem
taal kun je zien als een systeem opgebouwd uit verschillende lagen. Bij spreken kleinste eenheid foneem=spraakklank en de grootste een voordracht/gesprek. Bij schrijven en lezen kleinste eenheid letter of grafeem en grootste een geschreven tekst.
57
New cards
taal van klein naar groot
> fonologie = spraakklanken of fonemen \n > morfologie = vormleer van woorden \n > syntaxis = zinsbouw (rangschikking en functie van woorden en woordgroepen \n > tekstlinguistiek = opbouw en taalgebruik \n > orthografie = lettertekens die klanken weergeven in schrift
58
New cards
Fonologie
\n onderdeel van de taal dat klanken bestudeert. Een foneem is een klank die betekenisverschil tussen woorden veroorzaakt. \n klinkers(vocalen) \n tweeklanken(diftongers) \n medeklinkers(consonanten)
59
New cards
morfologie
onderdeel van de taalwetenschap dat zich bezighoudt met de woordstructuur en de woordvorming. Benoeming van woorden en woordsoorten noemen we taalkundige ontleding.
60
New cards
morfemen
kleinste betekenisdragende delen van taal. Een woord heeft altijd minstens 1 morfeem. (bijv. tuin = vrij morfeem)
61
New cards
gebonden morfemen
tje in tuintje.
62
New cards
samenstelling
woord dat bestaat uit delen die zelf ook als woord kunnen voorkomen.
63
New cards
vormen samenstelling
met een ww als 2e lid. opzoeken (opzoeken, overhalen) \n met een znw als tweede lid van het woord (kersenpit) \n met een bijv nw als 2e lid (ijskoud, springlevend) \n met een bijw als 2e lid van het woord (daarmee)
64
New cards
afleidingen
woorden die bestaan uit een woord met een affix (aanplaksel). Deze kan voor het woord staan(prefix) en erachter (suffix).
onderdeel van de taalwetenschap dat zich bezighoudt met (soorten) zinnen en met de regels om woorden samen te voegen tot grammaticaal correcte zinnen.
67
New cards
zinsontleden = redekundig ontleden
analyse van een zin waarbij de zinsdelen worden benoemd naar hun grammaticale functie.
68
New cards
tekst linguistiek
onderdeel dat zich bezighoudt met (soorten) teksten en met de regels om zinnen samen te voegen tot samenhangende en betekenisvolle teksten.
69
New cards
7 componenten van kennis over taal
fonologische, semantische, morfologische, grammaticale of syntactische, tekstuele, pragmatische en orthografische component
70
New cards
fonologische component
klank
71
New cards
semantische component
betekenis
72
New cards
morfologische component
woordleer
73
New cards
grammaticale of syntactische component
zinsleer
74
New cards
tekstuele component
tekstleer
75
New cards
pragmatische component
context
76
New cards
orthografische component
spelling
77
New cards
coherentie
inhoudelijke samenhang van zinnen (wat het regent het vandaag. ik ga vandaag niet sporten.)
78
New cards
voorschoolse educatie
\n voor peuters van 2,5 tot 4 jaar
79
New cards
vroegschoolse educatie
kinderen uit groep 1 en 2
80
New cards
Eerstetaalverwerving
verwerving van de moedertaal
81
New cards
Behaviorisme gaat uit
van het idee dat kinderen bij hun geboorte een blanco blad zijn dat in de loop van het leven gevuld moet worden, vooral door te leren van ouders en andere rolmodellen.
82
New cards
volgens het behaviorisme verloopt taalverwerving als volgt
imitatie (nadoen) > positieve feedback (bekrachtiging van goed gedrag) > conditionering (aanleren van nieuw gedrag door herhaling)
83
New cards
nativisme
is de opvatting dat de menselijke geest over aangeboren kennis en vermogens beschikt waardoor kinderen bijvoorbeeld in staat zijn om zelf de structuur van een taal te doorgronden.
84
New cards
nativisme - taalleervermogen
chomsky > LAD (learning acquisition device) ; iedere taalgebruiker is creatief. Hij maakt nieuwe zinnen vanuit zijn creatieve vermogen. Daarom wordt nativisme ook wel creatieve constructie theorie genoemd.
85
New cards
interactionele benadering
stelt de interactie tussen kind en omgeving centraal en stelt dat kinderen taal leren door beide hiervoor genoemde theorieën.
nadruk op aanbod, interactie en de feedback die nodig is.
86
New cards
3 eisen voor interactionele benadering
taalaanbod \n taalruimte \n feedback
87
New cards
factoren die de eerstetaalverwerving van het kind bevorderen:
\-modelleren door volwassenen (kind heeft omgeving nodig van volwassenen die de taal spreken en het kind stimuleren om veel te praten) Een rijk taalaanbod is van belang.
* feedback - de volwassenen spoort het kind aan tot spreken en geeft feedback door te handelen, spreken en het goede voorbeeld te geven. * ruimte voor taalproductie- als het taalaanbod in de omgeving goed is, leert het kind vanzelf meer woorden en begrippen. * taal en denken stimuleren elkaar - ieder kind heeft een omgeving nodig waar het in gesprek met anderen zijn taal kan uitbreiden. * metalinguistisch bewustzijn - het kind heeft een impliciete kennis van taal en kan zich in communicatie met volwassenen bewust worden van de mogelijkheid te reflecteren op taal en taalgebruik en daarmee dit taalgebruik te bevorderen.
88
New cards
tweedetaalverwerving
Verwerving van een andere taal dan de moedertaal.
89
New cards
simultane tweetaligheid
als kinderen vanaf hun geboorte te maken krijgen met twee (of zelfs drie) talen.
90
New cards
interferentie theorie
Tweedetaalleerders beschikken al over een eerste taal en nemen de kennis over die taal onbewust mee bij het leren van de tweede taal.
91
New cards
Universalistische theorie
Voor het aanleren van een tweede taal gebruiken kinderen hetzelfde taalleervermogen en ze verwerven Nederlands globaal op dezelfde manier als kinderen die in het Nederlands worden opgevoed.