1/69
70 vocab-flashcards in het Nederlands over kernbegrippen uit de colleges Sociologie (UGent), hoofdstukken 3-5.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Sociologische verbeelding
Het vermogen om persoonlijke ervaringen te verbinden met bredere sociale structuren en historische processen.
Entzauberung der Welt
Webers concept van onttovering: de rationalisering verdringt mythische en religieuze verklaringen.
Verlichting
18e-eeuwse intellectuele beweging die rede, vooruitgang en kritisch denken centraal stelt.
Industrialisering
De overgang naar grootschalige, machinale productie met ingrijpende economische en sociale gevolgen.
Physique sociale
Auguste Comtes oorspronkelijke benaming voor de sociologie als ‘sociale fysica’.
“Savoir pour prévoir afin de pouvoir”
Comtes leuze: kennen om te voorspellen, zodat men kan sturen en beheersen.
Verstehende methode
Webers interpretatieve aanpak die streeft naar het begrijpen van de betekenis die actoren aan hun handelen geven.
Homo oeconomicus
Economisch mensbeeld van volledig rationele nutsmaximalisator; door sociologen bekritiseerd als eenzijdig.
Sociale kwestie
19e-eeuwse problemen rond arbeidersarmoede, ongelijkheid en onveilige arbeidsomstandigheden.
Sociale wetmatigheid
Regelmaat in menselijk samenleven die probabilistisch voorspelbaar is.
Fysische wetmatigheid
Universele en onveranderlijke natuurwet, zoals de zwaartekracht.
Structuur (sociologisch)
Stabiel patroon van relaties tussen posities, rollen en instituties binnen een samenleving.
Sociale feiten (Durkheim)
Wijzen van handelen, denken en voelen die extern en dwingend zijn voor individuen.
Dwingende macht van sociale feiten
Het coercieve karakter waardoor individuen zich conformeren aan collectieve regels.
Sociale werkelijkheid
Het geheel van interacties en instituties die individuen ervaren maar niet volledig beheersen.
Subjecten in de sociologie
Onderzoeksobjecten zijn denkende en handelende mensen met betekenisvolle intenties.
Technologische innovatie
Vernieuwing in fysieke technieken, machines en processen.
Maatschappelijke innovatie
Verandering in sociale organisatie, normen of relaties.
Self-fulfilling prophecy
Voorspelling die uitkomt omdat mensen handelen alsof ze waar is.
Self-destroying prophecy
Voorspelling die zichzelf onwaar maakt doordat gedrag erop anticipeert.
Hawthorne-onderzoek
Studie waarbij productiviteitsstijging bleek te komen door aandacht voor werknemers, niet door ingrepen zelf.
Probabiliteitsverband
Kansmatig verband tussen variabelen; geen absolute wet.
Functionele relatie
Systematische samenhang waarbij verandering in variabele A leidt tot verandering in variabele B.
Moderne empirische wetenschap
Onderzoek gebaseerd op systematische observatie, meetbaarheid en toetsbare theorieën.
Blikverruimer
Functie van sociologie om een breder perspectief te bieden op vanzelfsprekend geachte verschijnselen.
Relativeren
Uitspraken in context plaatsen en absolute waarheden nuanceren.
“Freischwebende Intelligenz”
Mannheims idee van een intellectueel die zich onafhankelijk van groepsbelangen opstelt.
Selectieve waarneming
Proces waarbij men slechts een gedeelte van de werkelijkheid opmerkt op basis van eigen referentiekader.
Referentiekader
Geheel van ervaringen, kennis en waarden waarmee men de wereld interpreteert.
Cognitieve dissonantie
Onaangename spanning bij het ervaren van tegenstrijdige overtuigingen of gedragingen.
Beleefde werkelijkheid
Subjectieve, ervaren werkelijkheid van een situatie.
Zakelijke werkelijkheid
Objectieve, feitelijke kant van een situatie los van persoonlijke beleving.
Pygmalioneffect
Fenomeen dat hogere verwachtingen leiden tot betere prestaties, vooral in onderwijscontext.
Stereotype
Vast, simplistisch beeld van een groep, doorgaans weinig feitelijk onderbouwd.
Ontmenselijking
Proces waarbij men anderen hun menselijke eigenschappen ontzegt of minimaliseert.
Common sense
Alledaagse, vanzelfsprekend geachte maar niet noodzakelijk gecontroleerde kennis.
Received wisdom
Brede, traditioneel aanvaarde opvattingen die zelden kritisch worden getoetst.
Representativiteit
Mate waarin een steekproef de kenmerken van de populatie correct weerspiegelt.
Betrouwbaarheid
Consistentie van metingen; herhaalde metingen leveren dezelfde resultaten op.
Validiteit
De mate waarin een onderzoek daadwerkelijk meet wat het beoogt te meten.
Waardevrijheid
Ideaal dat wetenschappelijk onderzoek vrij is van normatieve oordelen.
Paradigma
Samenhangend stelsel van theorieën, aannames en methoden binnen een wetenschapsgebied.
Deeldiscipline
Gespecialiseerd subveld binnen de sociologie, bijvoorbeeld medische of arbeidssociologie.
Multidisciplinariteit
Samenwerking van verschillende wetenschappelijke disciplines rond één vraagstuk.
Empirische cyclus
Systematisch proces van observatie, hypothesevorming, toetsing en evaluatie.
Desk research
Verzamelen en analyseren van bestaande literatuur en databronnen voorafgaand aan veldwerk.
Toetsbare hypothese
Specifieke, falsifieerbare uitspraak over de relatie tussen variabelen.
Verifiëren
Bevestigen van een hypothese op basis van onderzoeksgegevens.
Falsifiëren
Weerleggen van een hypothese door tegenbewijs te leveren.
Onafhankelijke variabele
Factor die als mogelijke oorzaak of beïnvloeder wordt beschouwd.
Afhankelijke variabele
Uitkomstvariabele die door de onafhankelijke variabele beïnvloed wordt.
Causaal verband
Relatie waarbij verandering in A een verandering in B teweegbrengt.
Cross-sectioneel onderzoek
Onderzoek met metingen op één tijdstip bij verschillende onderzoekseenheden.
Longitudinaal onderzoek
Onderzoek dat dezelfde eenheden op meerdere tijdstippen volgt.
Grand theory
Allesomvattend, abstract theoretisch systeem dat de hele samenleving wil verklaren.
Middle range-theorie
Theorie met een beperktere reikwijdte die empirisch toetsbaar is.
Grounded theory
Theorie die inductief wordt ontwikkeld uit systematische data-analyse.
Arbeidsethos
Dominante norm die arbeid als morele plicht en bron van zelfwaarde beschouwt.
Civilisatieproces
Elias’ beschrijving van de langzame verschuiving naar meer zelfbeheersing en verfijnde omgangsvormen.
Fremdzwang
Externe dwang door anderen, instellingen of sociale normen.
Selbstzwang
Geïnternaliseerde zelfdwang; men beheerst zichzelf volgens sociale regels.
Blaming the victim
Het toeschrijven van oorzaken van problemen aan het individu in plaats van aan structurele factoren.
Institutioneel schuldperspectief
Visie dat armoede voortkomt uit de werking of falen van instellingen en organisaties.
Maatschappelijk schuldperspectief
Structurele benadering die de samenleving als geheel verantwoordelijk houdt voor armoede.
Functionele verbanden
Uitleg die een verschijnsel relateert aan de bijdrage die het levert aan het functioneren van een ander verschijnsel of het geheel.
Tegenkanting
Weerstand of protest tegen sociale veranderingen, bijvoorbeeld bij werkloosheid.
Subjectief perspectief (onderzoek)
Benadering die focust op de betekenissen die actoren zelf aan hun handelen geven.
Holisme
Stelling dat het geheel meer is dan de som der delen; collectieve fenomenen hebben eigen eigenschappen.
Thomas-theorema
“If people define situations as real, they are real in their consequences.”
Socioloog als wetenschapper en maatschappijlid
Dubbele positie die aanleiding geeft tot debat over de mogelijkheid van volledige waardevrijheid.