Looks like no one added any tags here yet for you.
alwetende verteller
De verteller beschikt over alle informatie: (de motieven van) alle personages in het verhaal, (de achtergronden van) de gebeurtenissen, het voorafgaande en het vervolg van het verhaal.
prospectieve elementen
De verteller kan spanning in het verhaal brengen door alvast iets over het vervolg te vertellen.
retrospectieve elementen
De verteller kan met een ‘flashback’ verwijzen naar iets dat eerder is gebeurd. Na de flashback gaat het verhaal verder.
raamvertelling
Een verhaal dat is ingelast in een ander verhaal, bijvoorbeeld als een van de personages een verhaal vertelt.
dramatische ironie
De verteller maakt gebruik van het verschil in informatie: de lezer weet meer dan een personage in het verhaal.
enargeia
Het visualiseren van gebeurtenissen door het opnemen van sprekende details, zodat de lezer ze voor zijn ogen ziet gebeuren.
verteltempo
De verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd.
verteltijd
De tijd die nodig is om het verhaal te vertellen.
vertelde tijd
De tijdsduur van de gebeurtenissen die worden verteld.
versnelling
De verteltijd word wordt korter, bijvoorbeeld door een periode in een paar woorden samen te vatten.
vertraging
De verteltijd wordt langer, bijvoorbeeld door allerlei details over de situatie uitvoerig te beschrijven, een vergelijking, een gesprek of een flashback in te lassen.
vertellerscommentaar
De verteller (of de auteur) stapt even uit het verhaal en richt zich rechtstreeks tot de lezer met een opmerking terzijde over een personage of een gebeurtenis.
vertelperspectief
Het perspectief van waaruit het verhaal verteld wordt: het perspectief van alwetende verteller of bijvoorbeeld het perspectief van een van de personages.
ringcompositie
Afakening van een tekstgedeelte door aan het einde een tekstelement uit het begin (al dan niet letterlijk) te herhalen.