1/44
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Trauma
Ervaringen die je niet verwerkt krijgt en die daardoor aan je blijven plakken (ook al duw je het weg)
Trauma: begripsomschrijving: wanneer spreken we van een trauma?
het leven of de (fysieke) integriteit van het kind of iemand die zeer belangrijk is voor het kind bedreigd zijn
de gebeurtenis gepaard gaat met een overweldigend gevoel van angst, hulpeloosheid, onmacht en verlies aan controle
de gebeurtenis gepaard gaat met duidelijke lichamelijke reacties (hartkloppingen, duizeligheid, trillen, verlies controle blaas, …)
Buitenwereld
omstandigheden buiten de persoon
Binnenwereld
hoe je dingen verwerkt, je gedachten, gevoelens, beleving, …
Adverse Childhood Experiences (ACE)
Ingrijpende jeugdervaringen die de gezondheid en levensstijl op lange termijn beïnvloeden
bv. scheiding ouders, verlies van een ouder, mishandeling, misbruik, verwaarlozing, pesten, …
→ kan zorgen voor risicovol gedrag en gezondheid
Soorten trauma
type I trauma
type II trauma of chronisch trauma
type III trauma of complex trauma
Type I trauma
eenmalig incident
bv. tsunami, auto-ongeval, een groot verlies, …
Type II trauma
incident herhaalt zich doorheen de tijd
bv. pesten, mishandeling, uitbuiting, seksueel misbruik, …
Type III trauma
multipele incidenten binnen de zorgcontext
bv. emotionele verwaarlozing, onvoorspelbare zorg van ouders t.g.v. (psychische) ziekte
Zorgende omgeving is tegelijk ook bron van angst/dreiging/gevaar; gebrek aan veilige haven (geweest)
complex trauma
= Ontwikkelingstrauma (early developmental trauma)
= Gehechtheidstrauma (DSM-5: hechtingsstoornissen)
een synoniem voor type III trauma
complex trauma: wat is het?
traumatische ervaringen op zeer jonge leeftijd en binnen de zorgcontext die zelf een bron wordt van angst, dreiging, gevaar, tekort aan zorg, stimulatie, warmte en liefde
minder duidelijk (moeilijker te herkennen) dan type I of type II trauma
onvoorspelbare en onzekere zorgcontext (<> stabiliteit, zorg en veiligheid)
lichaamsgerichte ‘herinneringen’ van fundamentele angst
wereld ervaren als onvoorspelbaar en onstabiel → niet kunnen rekenen op volwassenen als veilige haven
Fight (vechten)
reactie: verzet en agressie
gedrag: woedebuien, agressie, confrontaties, controlerend gedrag, narcisme, pesten
Flight (vluchten)
reactie: ontsnappen of vermijden
gedrag: vermijden van confrontaties, perfectionisme, verslavingen (wegvluchten in drank/drugs), of overmatige drukte om gevoelens niet onder ogen te hoeven zien
Freeze (bevriezen)
reactie: verlamd raken door de situatie en niet weten wat te doen
gedrag: dissociatie, zich terugtrekken, emotioneel afsluiten en verdoofd voelen
ontkoppeling kan zelfs, uit de situatie stappen, niets meer voelen
geen bewuste herinneringen hebben, kan het niet meer navertellen
Fawn (pleasen)
reactie: overmatig aanpassen aan anderen om conflicten te vermijden
overdreven behulpzaam en meegaand, negeert eigen behoeften om anderen tevreden te stellen
manier zoeken om met de situatie om te gaan, hypervoorbeeldig gedrag, minst impact, minder slagen krijgen, …
hierdoor de beleving positiever ondergaan
Flop (instorten)
reactie: lichamelijke ineenstorting bij extreme stress
kan leiden tot flauwvallen, verlamd raken of volledig de controle over het lichaam verliezen
overgeven, niets meer doen, wachten tot het voorbij is
ook vaak bij seksueel misbruik
Posttraumatische Stressstoornis (PTSS)
een aandoening die zich ontwikkelt na het ervaren van een traumatische gebeurtenis (na type I of type II trauma)
Terugkerende herinneringen, ervaringen of sensaties gelinkt aan de traumatische gebeurtenis of het ervaren affect tijdens de gebeurtenis
Spelsituaties of herhalen van specifieke handelingen > jonge kinderen beelden trauma uit via spel, tekeningen of verhalen
Dromen/nachtmerries
Flashbacks
Dissociaties
Lijdensdruk of duidelijke fysiologische reactie(s) bij blootstelling aan interne of externe prikkels die een aspect van de gebeurtenis symboliseren of erop lijken
= intense emotionele of lichamelijke reactie (kan door interne als externe prikkels worden veroorzaakt)
(Persisterende) vermijding van prikkels: vermijding van situaties die met het trauma geassocieerd zijn
Bij anderen dysforie of schuldgevoelens over het gebeuren
Bij anderen kunnen gedragsproblemen en slaapstoornissen centraal staan
PTSS kan ook gevolg zijn door getuige zijn van levensbedreigende gebeurtenissen die ander meemaakt (vooral familieleden)
Negatieve verandering in cognitie en/of stemming = blijvende verandering in hoe iemand denkt en voelt na een traumatische ervaring
Verandering in arousal in reactiviteit
Symptomen moeten langer dan één maand bestaan + de stoornis moet klinisch significant lijden / beperkingen in sociale functioneren veroorzaken
Neurobiologische impact
De invloed van trauma op de ontwikkeling van het brein van een kind
3 systemen die niet goed werken na een trauma
hippocampus: verkleint
amygdala: groter en hyperactief
prefrontale cortex: minder actief
Traumatriggers
iets wat je denkt, hoort, ziet, ruikt, droomt … onverwachte ervaringen die (onbewust) via ons geheugen het stresssysteem activeren om ons te beschermen tegen herhaling van het trauma
Mensenbrein
complexe en hogere menselijke functies
vertrekken vanuit nadenken, eerst redeneren
Zoogdierenbrein
emotionele responsen die ons (sociaal) gedrag sturen (bv. angst, liefde, vreugde, …)
vanuit emoties reageren, niet vanuit instinct
Reptielenbrein
oudste deel van de hersenen → regelt basisfuncties zoals ademhaling, hartslag en instinctieve reacties
3 stappen psychotherapie bij trauma
Fase 1: Stabilisatie
Fase 2: Traumaverwerking
Fase 3: Integratie
Psychofarmaca voor PTSS
bij sterke agitatie > benzodiazepinen (tranquillizers)
SSRI positief effect voor volwassenen, niet even sterk bij K&J
arousalsymptomen > psychofarmaca met anti-adrenerge werking
Psychofarmaca voor hechtingsproblemen/-stoornis
gunstige effecten Oxytocine (“knuffelhormoon”)
Veilige hechtingsstijl
Kind heeft een veilige basis en een veilige haven
Angstig-vermijdende hechtingsstijl
kind heeft een veilige basis
kind heeft geen veilige haven
emotioneel is de ouder niet beschikbaar: geen affectie
stimuleren zelfstandigheid
ouder reageert afwijzend, kil, afstandelijk als kind emotionele steun zoekt
kind vermijdt ouders als veilige haven
bv. te snel met vreemden mee gaan
angstig-afwerende hechtingsstijl
kind heeft geen veilige basis
weet niet of de ouder er zal zijn: zijn soms beschikbaar, soms afwezig (inconsistent)
kind heeft veilige haven
ontstaat door inconsistente zorg: onvoorspelbare ouder(s)
duwen enerzijds ouder weg omdat ze toch vaak afwezig zijn
angst om verlaten te worden, klampt zich vast
gedesorganiseerde hechtingsstijl
kind heeft geen veilige basis
kind heeft geen veilige haven
kinderen die niet goed weten of de ouders beschikbaar zijn: noch gaan exploreren, noch veilige haven hebben: exploratie -> ze weten niet of de ouder zal helpen of hen pijn zal doen
kind is verward
verliezen de controle over zichzelf, keren op zichzelf terug: chaotisch, angstig of agressief, bevriezen
bouwen geen vertrouwensband op: moeite met vertrouwen, instabiele relaties
kinderen die opgroeien in mishandeling, misbruik of ernstige verwaarlozing
Hechtingsstoornissen: diagnostische kenmerken
kinderen met ernstige stoornissen in de sociale relaties t.g.v. uitgesproken en langdurige tekorten in ouderlijke zorg
ernstige deprivatie en/of mishandeling als baby of in de vroege kindertijd (sensitieve periode voor de ontwikkeling van hechting)
2 soorten hechtingsstoornissen (=complex trauma)
Reactieve hechtingsstoornis
Ontremd-sociale contactstoornis
Reactieve hechtingsstoornis: gedragskenmerken
ontbreken normaal hechtingsgedrag: kind durft zich niet vasthouden aan een persoon
geen selectieve voorkeur voor wie zich komt verzorgen bv. met niemand een band opbouwen
beperkte interesse in contact met anderen
beperkte emotionele wederkerigheid
emotioneel vlak, apathisch of teruggetrokken: tegenstrijdig bij iedereen
beperkte emotieregulatie
algemene ontwikkelingsachterstand
Ontremd-sociale contactstoornis: gedragskenmerken
geen selectieve voorkeur
zoeken nabijheid van anderen, niet-selectief, ook bij vreemden
oppervlakkige, gemakkelijk inwisselbare contacten
vaak met agressief gedrag, hyperactiviteit, concentratieproblemen
Zelfverwondend gedrag (ZVG)
Social onaanvaardbaar gedrag waarbij een persoon zichzelf opzettelijk en op een directe manier fysieke letsels toebrengt zonder dat deze de intentie heeft zich het leven te benemen
Doel ZVG
verlichten van negatieve gevoelens of gedachten
oplossen van intermenselijk conflict
opwekken van positieve gevoelens
Afremmende factoren bij zelfverwondend gedrag
waardevol contact
in gezelschap zijn
Versnellende factoren bij zelfverwondend gedrag
alcohol en/of druggebruik
vermoeidheid
stress
alleen zijn
Hyperalert stresssysteem
Een reactie van het lichaam op trauma die leidt tot verhoogde alertheid
Amygdala
Een hersenstructuur die emoties reguleert en angsten oproept
KOPP
Kinderen van Ouder(s) met een Psychische problematiek
KOAP
Kinderen van Ouder(s) met een AfhankelijkheidsProblematiek
Preventie en vroegdetectie
Het herkennen van risicofactoren en het vroegtijdig ingrijpen
3 stappen bij traumasensitief begeleiden om iemand terug in zijn raam te krijgen
Veiligheid en stabiliteit bieden
Relaties stimuleren
Emoties en gedrag reguleren
Werkwijze tienerpooiers
Ronselen
Inpalmen
Isoleren
Uitbuiten