Dutch Class

... [to (verb) ...]

... [om ... te (verb)]

one hundred

honderd

one thousand

duizend

a bit

een beetje

a couple / a few

een paar

about

over

according to

volgens

actually

eigenlijk

after

na

after that

daarna

again

weer

against

tegen

ago

geleden

almost

bijna

already

al

also

ook

always

altijd

annoying

vervelend / irritant

another (a different)

een ander(e)

another (one more)

nog een

approximately

ongeveer / zo'n

at (time)

om

at home

thuis

at the office

op kantoor

away / gone

weg

the road

de weg

back

terug

beautiful

prachtig

because

want / omdat (subclause!)

before

voor

behind

achter

between

tussen

boring

saai

both

allebei

broken

kapot

busy

druk

careful(ly)

voorzichtig

cheap

goedkoop

clean

schoon

clear

duidelijk

close (to) / near(by)

dichtbij

cloudy

bewolkt

cold

koud

completely

helemaal

congratulations

gefeliciteerd

dangerous

gevaarlijk

dark

donker

degrees

graden

delicious

heerlijk

different (not the same) / otherwise / else

anders

different (various)

verschillende

difficult

moeilijk

dirty

vies

dry

droog

during

tijdens

each

elk(e)

each other

elkaar

early

vroeg

easy

makkelijk

eight

acht

eighty

tachtig

eleven

elf

empty

leeg

especially / mainly / mostly

vooral

every

ieder(e)

everybody

iedereen

everything

alles

everywhere

overal

exactly

precies

exciting

spannend

exhausted

uitgeput

expensive

duur

famous

beroemd

far

ver

filthy

vuil

finally

eindelijk

for a short while

even

for example

bijvoorbeeld

forty

veertig

fourteen

veertien

from (a place)

uit

full

vol

great

geweldig

Greece

Griekenland

Greek

Grieks

had

had / hadden

loud / fast / hard

hard

happy

blij

he has

hij heeft

he is

hij is

heavy

zwaar

her

haar

high

hoog

him

hem

his

z’n (zijn)

hopefully

hopelijk

how

hoe

I agree

Mee eens

I am

Ik ben

I don't know.

Ik weet het niet.