hindi vocabulary

namaskar/namaste

hallo/dag

kaise ho? (informeel)

hoe gaat het?

aap kaise hain? (formeel)

hoe gaat het met u?

main theek hoon

ik ben oké

Dhanyavaad

dank je

shukriya

bedankt

kripya

alsjeblieft (formeel)

maaf kijiye

sorry/excuseer

Alvida

tot ziens/vaarwel

Main

ik

tum (informeel)

jij

aap (formeel)

U/jij

vah

hij/zij/die

hum

wij

ve

zij(meervoud)

vah(dichtbij)

dit/hij/zij

haan

ja

nee

nahin

kya?

wat?

kyon?

waarom?

kahaan?

waar?

kab?

wanneer?

kaise?

hoe?

chalo!

laten we gaan!

ruko!

wacht!

Thik hai

oké/goed

pani

water

khana

eten

chay

thee

dudh

melk

namak

zout

mitha

zoet

masaledar

pittig

aaj

vandaag

kal

morgen/gisteren

subah

ochtend

raat

nacht

din

dag

samay

tijd

parivaar

familie

maataa

moeder

pita

vader

bhai

broer

bahan

zus

mujhe samajh nahin aya

ik begreep het niet

kya aap angrezi bolte hain?

spreekt u engels?

mujhe hindi sikhni hai

ik wil hindi leren

phir milenge

tot de volgende keer

sab theek hai

alles is goed.