1/35
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Wat?
Kwantitatief onderzoek:
meten van outcomes door gebruik te maken van numerieke data binnen gestandaardiseerde condities
doel:
Kwalitatief onderzoek:
uitvoerige beschrijving meestal onder minder gestandaardiseerde condities door gebruik te maken van interviews, observaties, ...
onderzoeksvragen rond beleving, ervaringen en meningen
Doel van kwalitatief onderzoek
Niet: hypothesen toetsen of feiten vaststellen (zoals bij kwantitatief onderzoek).
Wel: begrijpen, inzicht verwerven, hoe- en waarom-vragen beantwoorden.
generaliseren van theorie idpv ze te toetsen
Gericht op ervaringen, motieven, gevoelens, betekenissen.
Kenmerken kwalitatief onderzoek
Open, flexibel onderzoeksdesign (kan tijdens het onderzoek worden aangepast)
Kleine, doelgericht geselecteerde steekproef (niet random)
Data zijn beschrijvend, niet numeriek
Verzameld in natuurlijke contexten (geen labosituaties)
Analyse gebeurt via coderen, vergelijken, interpreteren, eventueel ondersteund met CAQDAS-software
Vorm van dataverzameling
Documentanalyse
Gebaseerd op bestaande documenten (dossiers, foto’s, films, kunst)
+ Veel info, verschillende perspectieven
– Tweedehands, vereist deskundigheid
Interviews
Vragen & antwoorden (face-to-face, telefoon, online)
Gestructureerd, semi-, ongestructureerd
+ Grondige verkenning
– Tijdrovend
Focusgroepen
6–8 deelnemers, geleid door onderzoeker
+ Snel zicht op versch. meningen
– Deskundigheid nodig, kans op dominantie
Observatie
Gedrag observeren (gestructureerd, semi-, ongestructureerd)
Passief of participatief
+ Direct & flexibel
– Tijdintensief, ethische kwesties
Self-report
Deelnemers rapporteren zelf (vragenlijst, dagboek)
+ Directe toegang tot ervaringen
– Validiteit niet gegarandeerd
Kwaliteitscriteria
Analogie met kwantitatieve criteria:
Kwantitatief | Kwalitatief | Technieken |
|---|---|---|
Interne validiteit | Credibility (geloofwaardigheid) |
|
Externe validiteit | Transferability (overdraagbaarheid) | Thick description (gedetailleerde contextbeschrijving) |
Betrouwbaarheid | Dependability (betrouwbaarheid) |
|
Objectiviteit | Confirmability | triangulatie, peer review, Search for disconfirming evidence Reflective journal (onderzoekersdagboek) |
Voordelen en beperkingen
Voordelen
Geschikt voor complexe fenomenen
Mogelijkheid om nieuwe theorieën te ontwikkelen
Levering van levensechte, contextgebonden informatie
Beperkingen
Kans op subjectiviteit (sterk afhankelijk van expertise onderzoeker)
Beperkte generaliseerbaarheid
Tijdrovend door grote hoeveelheid data
Mogelijke beïnvloeding van deelnemers door aanwezigheid van de onderzoeker
Moeilijk om oorzakelijke verbanden aan te tonen
Belangrijkste vormen van kwalitatief onderzoek
Casestudies
Grounded theory
Etnografie
Conversational analysis
Phenomenological analysis
Casestudies
Gedetailleerde beschrijving van één of enkele bijzondere gevallen
Dataverzameling via observatie, interviews, documenten
Kunnen nieuwe inzichten opleveren
Klassiek voorbeeld: Broca’s beschrijving van patiënt Leborgne
Grounded theory
Doel: Ontdekken van nieuwe theorieën vanuit data (theorie gefundeerd op data).
Geschikt voor: Exploratie van weinig onderzochte onderwerpen.
Kenmerken:
Gelijktijdig en herhaald verzamelen én analyseren van data.
Start met eerste interview → analyse → nieuwe dataverzameling → analyse → enz.
Data voortdurend vergelijken → zoeken naar patronen, thema’s, subthema’s.
Theorie wordt geleidelijk opgebouwd.
Dataverzameling: Meestal via interviews
Stopcriterium: Theoretische saturatie (geen nieuwe patronen/thema’s meer).
Voorbeeld: Studie van Trulsson & Klingberg (2003) → model over ouders van kinderen met orofaciale handicap (evenwicht tussen stress en hulp).
Etnografie
Doel: Studie van sociale leven & cultuur van een groep.
Oorsprong: Eind 19e – begin 20e eeuw (initieel gericht op ‘primitieve’ groepen).
Kenmerken:
Langdurige observatie van de groep.
Aanvulling met informele gesprekken, interviews, documenten.
Vaak participerende observatie (onderzoeker neemt deel aan activiteiten).
Dataverzameling: Meerdere bezoeken in diverse settings & situaties.
Voorbeeld: Parr (2007) → sociale uitsluiting bij patiënten met ernstige afasie na therapie.
20 patiënten, 3 bezoeken per persoon (thuis, dagcentrum, verzorgingstehuis).
Bezoeken: 1–3 uur, onderzoeker nam vaak deel aan activiteiten.
Resultaat: sociale uitsluiting op persoonlijk, interpersoonlijk & infrastructureel niveau.
Conversational analysis
Doel: Studie van sociale interacties via gedetailleerde analyse van conversaties.
Kenmerken:
Bestudeert zowel verbaal als niet-verbaal gedrag.
Toepasbaar op alle vormen van conversatie.
In logopedie:
Analyse van interactie tussen patiënt & therapeut.
Onderzoek hoe communicatiestoornissen alledaagse gesprekken beïnvloeden.
Hoe partners omgaan met beperkingen & hoe conversaties verbeterd kunnen worden.
Dataverzameling:
Video-opnames → nauwkeurig uitschrijven → analyseren.
Phenomenological analysis
Oorsprong: Filosofie.
Doel: Begrijpen hoe personen een fenomeen beleven; achterhalen van essentiële kenmerken van die ervaring.
Kenmerken:
Focus op persoonlijke ervaringen.
Zoeken naar gemeenschappelijke aspecten bij meerdere deelnemers.
Dataverzameling: Meestal via interviews.
Voorbeeld: Bricker-Katz, Lincoln & Cumming (2013) → ervaringen van stotteraars op de werkvloer:
Stotteren blijft aanwezig.
Vormt probleem & belemmert communicatie.
Hindert promotiekansen.
Mixed Method Research
Definitie: Combinatie van kwalitatief & kwantitatief onderzoek.
Waarom?
Meerwaarde: compenseert beperkingen van beide benaderingen.
Kwantitatief → generaliseerbaarheid; kwalitatief → context & diepgang.
Designs:
Sequentieel:
Sequential explanatory: eerst kwantitatief, dan kwalitatief (interpretatie).
Sequential exploratory: eerst kwalitatief (exploratie), dan kwantitatief (vragenlijst ontwikkelen).
Gelijktijdig:
Concurrent triangulation: beide tegelijk, als controle voor elkaar.
Concurrent nested: één type domineert, ander aanvullend.
Planning:
Fixed design: vooraf gepland.
Emergent design: beslist tijdens onderzoek (altijd sequentieel).
Mixed Method Research ±
Voordelen
Hogere validiteit, vollediger beeld.
Combinatie compenseert elkaars zwaktes:
Kwantitatief → objectiviteit & generaliseerbaarheid
Kwalitatief → context & diepgang
Nadelen
Vereist kennis van beide benaderingen
Meer tijd en complexiteit
Mogelijkheid tot tegenstrijdige resultaten
Besluit
Kwalitatief onderzoek is in logopedie relatief nieuw maar in opmars
Er bestaat nog scepsis, maar voor bepaalde onderzoeksvragen is het een waardevolle aanvulling of alternatief voor kwantitatief onderzoek
Mixed methods bieden vaak de grootste meerwaarde.
7 Uitgangspunten van Kwalitatief Onderzoek
Data vormen het vertrekpunt
Onderzoek start inductief vanuit ervaringen en belevingen van participanten.
Context is cruciaal
Betekenisgeving wordt beïnvloed door persoonlijke, sociale en maatschappelijke context.
Focus op het emic perspectief
De wereld bekijken zoals participanten die ervaren (insider-perspectief).
Onderzoek in de echte leefwereld
Naturalistisch: onderzoek vindt plaats in het dagelijks leven van participanten.
Thick description is onontbeerlijk
Diepgaande, gedetailleerde beschrijving van context, processen en betekenissen.
De onderzoeker beïnvloedt
Onderzoeker is mede-actor en moet zich bewust zijn van eigen invloed.
Reflexiviteit is de sleutel
Continu kritisch reflecteren op eigen rol, aannames en interacties.
7 uitgangspunten - 1 Data als vertrekpunt
Focus: Ervaringen, gedrag, beleving & betekenisgeving van mensen.
Manieren van dataverzameling:
Rechtstreeks vragen (interviews, focusgroepen).
Observeren.
Gebruik van bestaande documenten/beelden.
Kenmerken:
Inductief startpunt:
Geen hypotheses vooraf.
Data sturen analyse & beslissingen.
Dynamisch: nieuwe data → bijsturing.
Later ook deductieve fase:
Nieuwe data dienen ter verfijning & verificatie van opgebouwd inzicht.
Doel: Opbouw van verklarend kader of theoretische concepten.
7 uitgangspunten - 2 Context is cruciaal
Waarom belangrijk?
Mensen worden beïnvloed door omgeving: familie, vrienden, werk, cultuur, politiek.
Context bepaalt hoe mensen denken, handelen & betekenis geven.
Onderzoeker moet:
De bredere context van participanten verkennen (persoonlijk, sociaal, maatschappelijk).
Realiteit begrijpen zoals mensen die ervaren (emic perspectief).
Belangrijke contextlagen:
Persoonlijk: job, opleiding.
Sociaal netwerk: collega’s, vrienden, kennissen.
Maatschappelijk: culturele normen, waarden, politieke context.
Doel: Meningen & interpretaties correct analyseren en verklaren.
7 uitgangspunten - 3 Focus op het emic perspectief
Emic (insider, bottom-up):
Start vanuit perspectief & woorden van participanten.
Onderzoeker zet eigen assumpties en theorieën opzij.
Data spreken → thema’s, patronen, concepten blootleggen.
Etic (outsider, top-down):
Start vanuit bestaande theorie of concepten.
Onderzoeker toetst theorie in nieuwe context.
Kwalitatief onderzoek:
Vooral emic perspectief → wereld zien zoals participanten.
Inzicht in processen & betekenisgeving, niet enkel beschrijving.
Praktijk:
Wisselwerking emic ↔ etic → helpt bij abstractie & conceptvorming.
Voorbeeld:
Emic: “leren door observatie” (studenten).
Etic: “professionele socialisatie” (theoretisch kader).
7 uitgangspunten - 4 Onderzoek in de echte leefwereld van de participanten
Doel: Inzicht in ervaringen, meningen & betekenissen van participanten.
Kenmerken:
Onderzoek in dagelijks leven van participanten (naturalistisch onderzoek).
Onderzoeker leert leefwereld kennen → immersion (onderdompeling).
Beste manier: participerende observatie, luisteren & kijken.
Perspectief:
Emic perspectief → wereld zien zoals participanten.
Rol onderzoeker:
Naïeve observator → detecteert vanzelfsprekendheden die insiders niet zien.
Buitenstaander kan patronen & dynamieken beter ontrafelen.
7 uitgangspunten - 5 Thick Description
Oorsprong: Antropologie.
Betekenis:
Volledige & diepgaande beschrijving van:
Onderzoeksproces
Onderzoekscontext
Onderzoeksresultaten
Kenmerken:
Beschrijft conceptuele structuren & betekenissen.
Meer dan feiten → ook ervaringen, emoties, interpretaties.
Contrast met thin description (louter feitelijk, misleidend).
Doel:
Diepgang, patronen & structuren blootleggen.
Essentieel voor kwalitatief onderzoek.
7 uitgangspunten - 6 De onderzoeker beïnvloedt
Onderzoeker = mede-actor
Treedt binnen in leefwereld van participanten → beïnvloedt onderzoek.
Bewustzijn van invloed is cruciaal
Relatie met onderzoeksthema:
Vooronderstellingen & aannames minimaliseren.
Maatregelen: bracketing, reflexiviteit, triangulatie.
Relatie met participanten:
Wederzijds vertrouwen & veiligheid.
Onderzoeker volgt betekenisgeving van participanten.
Doel: Echte gedachten & emoties leren kennen, open benadering.
7 uitgangspunten - 7 Reflexiviteit
Definitie: Bewuste analyse van eigen rol & invloed als onderzoeker.
Waarom?
Voorkomt dat standpunt & waarden van onderzoeker resultaten te veel beïnvloeden.
Vormen (Finlay, 2002):
Introspectie:
Verkennen van eigen bewustzijn, ervaringen & ideeën.
Techniek: Bracketing.
Intersubjectieve reflectie:
Bewustzijn van invloed van participanten op onderzoek.
Kritische kijk op interactie:
Bewustzijn van machtsrelatie onderzoeker ↔ participant.
Risico: sociaal wenselijke antwoorden.
Oplossing: houding & vraagstelling aanpassen.
Onderzoeksvraag
Focus: Beleving, ervaringen en betekenisgeving van mensen.
Holistisch: Context van het onderwerp meenemen.
Emic perspectief: Wereld bekijken zoals participanten die ervaren.
Breed → gefocust: Start breed, verfijn gaandeweg tot een scherpe vraag.
Diepgang: Vraag moet klein genoeg zijn om grondig te analyseren.
Geen definities: Vermijd vragen zoals “Wat is X?” → kies “Hoe ervaren mensen X?”.
Bv. Ervaringen van jonge moeders bij het hebben van een keizersnede bij de geboorte van een eerste kind

Literatuurstudie in Kwalitatief Onderzoek
Discussiepunt:
Emic perspectief → start vanuit participanten, niet vanuit theorie.
Daarom vaak minimale literatuur aan het begin.
Toch nuttig voor:
Vaststellen wat al bekend is.
Detecteren van kennishiaten.
Beschrijven bijdrage van eigen studie.
Vermijden van duplicatie.
Formuleren van onderzoeksvraag.
Kaderen binnen bestaande context.
Aantonen van reflectie over onderzoeksvraag.
Sampling
Doelgerichte steekproef (purposive sampling):
Selecteer participanten die relevante info kunnen geven.
Evenwicht tussen:
Homogeniteit: gemeenschappelijke ervaring → diepgang.
Heterogeniteit: variatie → diversiteit & vergelijkingen.
Flexibiliteit:
Criteria kunnen evolueren tijdens onderzoek.
Saturatie:
Stop dataverzameling wanneer geen nieuwe inzichten meer ontstaan.
Generaliseerbaarheid vs transfereerbaarheid:
Geen veralgemening → focus op toepasbaarheid in gelijkaardige contexten.
Voorbeeld:
Huntington-studie → variatie in leeftijd, ziekteverloop, diagnosemoment.
Datacollectie
Methoden:
Interviews (gestructureerd, semi-, ongestructureerd).
Observaties (participerend of niet).
Documenten & beelden.
Transcripties.
Keuze afhankelijk van:
Onderzoeksvraag.
Toegang tot veld.
Triangulatie:
Combinatie van methoden → verhoogt validiteit.
Voorbeeld:
Studie naar communicatie verpleegkundigen ↔ kankerpatiënten → interviews + observaties.
Datacollectiemethoden (kort)
1. Interviews
Vragen & antwoorden → ervaringen en betekenisgeving.
Typen: gestructureerd, semi-, ongestructureerd.
Vaak opgenomen & uitgeschreven.
Voordeel: Diepgang. Nadeel: Tijdrovend.
2. Observaties
Participerend of niet-participerend.
Onderzoeker observeert gedrag in context (immersie).
Geeft beeld van hoe mensen handelen.
Vaak gecombineerd met interviews.
3. Documenten & Beelden
Bronnen: dagboeken, brieven, rapporten, foto’s, video.
Voordeel: minder retrospectief, minder sociale wenselijkheid.
Analyse: coderen zoals interviews.
Vaak gebruikt in triangulatie.
4. Transcriptie
Letterlijk uitschrijven van data (woorden + non-verbaal).
Belangrijk voor analyse → details zoals stiltes, nadruk, emoties.
Symbolen: (...) stilte, ... onafgewerkte zin, <>.
Data-analyse
Doel:
Patronen, inzichten, verklaringen afleiden.
Basisprincipes:
Interpretatie door onderzoeker (niet louter beschrijving).
Gecontroleerde subjectiviteit.
Iteratief proces
fases van datacollectie, reflectie en data-analyse elkaar herhaaldelijk opvolgen
Constant comparatief analyseren.
nieuwe data vergeleken met data uit een vroeger stadium
Coderen als hulpmiddel (niet doel op zich).
Software (Nvivo, ATLAS.ti) als ondersteuning.
Memo’s:
Tussentijdse bedenkingen en mogelijke verbanden.
Voorbeeld:
Code “structuur” bij interviews over studiebeleving → vergelijk fragmenten.

Rapportering
Structuur:
Wetenschappelijk rapport, maar met specifieke kenmerken.
Kenmerken:
Leefwereld van respondenten tonen.
Beschrijf methode, steekproef, analyse.
Validiteit expliciet vermelden.
Resultaten:
Start vanuit data → categorien/thema’’s → link met literatuur.
Gebruik citaten (geanonimiseerd) om beleving te illustreren.
Doel:
Lezer moet zich een beeld kunnen vormen van perspectief participanten.
Wat is een kwalitatief interview? (Voorbereiding van een interview)
Flexibel karakter: participant bepaalt mee inhoud, richting en omvang
Bestaat uit: inleiding (uitleg, toestemming, anonimiteit) + open vragen + afronding
Interviewsoorten: open interviews & semi-gestructureerde interviews
Interviewguide helpt thema’s te structureren en evolueert tijdens het onderzoek
Hoe neem je een kwalitatief interview af? (Datacollectie)
Actief luisteren: empathische houding, verbaal/non-verbaal stimuleren
Vragen stellen: open, neutraal, duidelijk; doorvragen essentieel
Context: vertrouwde plaats, opname met toestemming, face-to-face of telefonisch
Duur: ±1,5 uur maar flexibel
Stiltes: nuttig, niet invullen
Impact onderzoeker & focusgroepen
Onderzoeker beïnvloedt data door vooronderstellingen, persoonlijkheid, ervaring
Reflexivity: bewust reflecteren op eigen invloed
Focusgroepen: meerwaarde door interactie, maar risico op dominantie & conformiteit
Analyse complex: individu, groep, interactie
Niet per se tijdbesparend, vergt specifieke vaardigheden
Observaties (Datacollectie)
Doel:
Inzicht in sociale context, gedrag en interacties van participanten.
Wereld benaderen vanuit hun standpunt (emic perspectief).
Kenmerken:
Onderzoeker treedt binnen in leefwereld (immersie).
Beschrijving van alledaagse situaties → “geschreven foto”.
Geeft beeld van hoe mensen handelen, niet enkel hoe ze denken te handelen.
Combinatie:
Vaak aangevuld met interviews → verduidelijking van motieven & betekenis.
Rol van onderzoeker:
Gradaties van participatie:
Actief deelnemen ↔ observeren als buitenstaander.
Evenwicht tussen betrokkenheid en afstand bewaren.
Hoe observeren?
Breed: sociale context, routines, omgeving.
Eng: specifieke thema’s of interacties.
Progressief focussen → eerst context, dan details.
Uitgebreide veldnotities → later uitschrijven + reflecties.
Ethiek:
Informed consent soms moeilijk (bv. publieke plaatsen).
Groep moet weten dat onderzoek plaatsvindt.
Anonimiteit & vertrouwelijkheid garanderen.
Invloed van onderzoeker:
Aanwezigheid beïnvloedt gedrag participanten.
Kritische reflectie nodig → peer review & member check.
Voorbeeld:
Observatie van huisbezoeken bij Alzheimerpatiënten + interviews met huisartsen.
Documenten & Beelden (Datacollectie)
Doel:
Data verzamelen wanneer direct bevragen/observeren niet mogelijk is.
Inzicht in ervaringen, attitudes, historische gebeurtenissen of processen.
Voorbeelden van bronnen:
Officiële rapporten, dagboeken, brieven, nieuwsartikelen.
Foto’s, tekeningen, videomateriaal.
Voordelen:
Data vaak minder retrospectief (bv. dagboek tijdens gebeurtenis).
Minder sociale wenselijkheid (geen directe interactie met interviewer).
Kwaliteitscriteria:
Authenticiteit & betrouwbaarheid.
Herkomst & intentie van schrijver.
Nabijheid van schrijver bij gebeurtenis.
Context & condities waarin document/beeld gemaakt werd.
Analyse:
Documenten behandelen zoals interviews → coderen & categoriseren.
Begrijp tekst in context + intenties van auteur.
Beelden:
Foto’s → symbolische betekenis, minder geschikt voor procesanalyse.
Video → nuttig voor dynamische interacties.
Context & kwaliteit cruciaal → kwetsbare methode.
Combinatie:
Vaak samen met interviews of observaties (triangulatie) → verhoogt validiteit.
Voorbeelden:
Dagboek bij insuline-toediening (ervaringen vastleggen op moment zelf).
Studenten verpleegkunde brengen foto’s mee → bespreken tijdens interview.
Transcriptie (datacollectie)
Doel:
Verzamelde data letterlijk uitschrijven → zo volledig en precies mogelijk.
Niet alleen woorden, ook non-verbale elementen (stiltes, aarzelingen, emoties).
Waarom belangrijk?
Details zoals pauzes, nadruk, twijfel kunnen betekenisvol zijn in analyse.
Geeft inzicht in hoe participanten hun verhaal brengen.
Kenmerken:
Letterlijk: alle woorden, onafgewerkte zinnen, herhalingen.
Non-verbaal: stiltes, intonatie, emoties, onderbrekingen.
Symbolen & notaties:
Onderstrepen → stil gezegd.
Vet → luid of benadrukt.
Cursief → sneller gezegd.
(...) → stilte (1 punt per seconde).
(5) → stilte van 5 seconden.
... → onafgewerkte zin.
...// → onderbreking.
&&& → onbegrijpelijke tekst.
<> → geuite gevoelens.
[commentaar interviewer] → observaties of indrukken.
Gebruik:
Basis voor systematische analyse (coderen, vergelijken, patronen zoeken).