Testgebruik 25

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/280

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

281 Terms

1
New cards

Wat is een psychologische test volgens Cronbach?

Een systematische procedure om het gedrag van twee of meer personen te vergelijken.

2
New cards

Wat zijn de drie kenmerken van psychologische tests volgens Cronbach?

  • Bevat gedragssteekproeven

  • Systematische verzameling van gedrag

  • Doel: gedrag van mensen vergelijken

3
New cards

Noem vier contexten waarin psychologische metingen voorkomen.

  • Onderwijskundig

  • Medisch

  • Politiek

  • Wetenschappelijk

4
New cards

Wat zijn niet-observeerbare psychologische kenmerken?

Kenmerken zoals angst, depressie en intelligentie die niet direct waarneembaar zijn, maar via gedrag worden gemeten.

5
New cards

Wat is een hypothetisch construct (latente variabele)?

Een theoretisch psychologisch kenmerk dat niet direct observeerbaar is, maar wordt gemeten via observeerbaar gedrag.

6
New cards

Wat zijn de drie aannames bij psychologische meting?

  • Observeerbaar gedrag weerspiegelt het kenmerk

  • De taak is theoretisch verbonden aan het kenmerk

  • Het psychologische kenmerk bestaat

7
New cards

Wat zijn intra- en interindividuele verschillen?

  • Intra: verschillen binnen één persoon over tijd

  • Inter: verschillen tussen personen

8
New cards

Wat is het verschil tussen criteriumgerichte en normgerichte tests?

  • Criteriumgericht: Vergelijkt met vooraf vastgesteld criterium

  • Normgericht: Vergelijkt met andere personen (referentiesteekproef)

9
New cards

Wat is het verschil tussen snelheidstests en krachtmetingen?

  • Snelheidstest: Aantal juiste antwoorden binnen een tijd

  • Krachtmeting: Moeilijkheidsgraad neemt toe, tijd is niet beperkt

10
New cards

Wat is psychometrie?

De wetenschap die zich bezighoudt met het evalueren van de eigenschappen van psychologische tests.

11
New cards

Wat is testtheorie?

Een verzameling technieken die helpen bij het ontwikkelen en gebruiken van psychologische tests.

12
New cards

Noem drie belangrijke eigenschappen die psychometrie evalueert.

  • Type score

  • Betrouwbaarheid

  • Validiteit

13
New cards

Wat zijn moeilijkheden bij psychologische metingen?

  • Participant reactiviteit

  • Demand characteristics

  • Sociale wenselijkheid

  • Simulatie (malingering)

  • Onderzoeksbias

14
New cards

Wat betekent schaalgevoeligheid?

Het vermogen van een meting om onderscheid te maken tussen zinvolle hoeveelheden op een dimensie.

15
New cards

Wanneer is een score valide?

Als de score echt het mentale proces of kenmerk meet dat we denken te meten.

16
New cards

Wat was de historische basis voor psychologische metingen in China?

Selectie voor overheidsfuncties via tests, 2000–4000 jaar geleden.

17
New cards

Noem drie invloedrijke wetenschappers in psychometrie.

  • Charles Spearman

  • Karl Pearson

  • Francis Galton

18
New cards

Wat zijn de vier meetschalen volgens Stevens (1946)?

  • Nominale schaal

  • Ordinale schaal

  • Interval schaal

  • Ratioschaal

19
New cards

Wat is een nominale meetschaal?

Een schaal waarbij getallen categorieën aanduiden; ze hebben geen wiskundige betekenis (bv. geslacht: 0 = man, 1 = vrouw).

20
New cards

Wat is een ordinale meetschaal?

Een schaal waarbij getallen rangorde aangeven; de grootte van verschillen is niet bekend (bv. plaats in een wedstrijd).

21
New cards

Wat is een interval meetschaal?

Een schaal waarbij gelijke verschillen in scores gelijke hoeveelheden vertegenwoordigen, maar zonder absoluut nulpunt (bv. temperatuur in Celsius).

22
New cards

Wat is een ratioschaal?

Een schaal met gelijke intervallen én een absoluut nulpunt; verhoudingen zijn betekenisvol (bv. lengte, gewicht).

23
New cards

Wat betekent een absoluut nulpunt?

Een waarde van 0 betekent afwezigheid van het gemeten kenmerk (bv. gewicht = 0 gram).

24
New cards

Wat betekent een arbitrair nulpunt?

Een waarde van 0 is willekeurig gekozen en betekent niet dat het kenmerk afwezig is (bv. 0°C).

25
New cards

Welke meetschaal heeft geen absoluut nulpunt?

Interval schaal

26
New cards

Welke meetschalen laten optellen en vermenigvuldigen toe?

Alleen de ratioschaal (optellen en vermenigvuldigen)

27
New cards

Wat zijn de drie eigenschappen van getallen bij meting?

  1. Identiteit

  2. Orde

  3. Kwantiteit

28
New cards

Wat betekent de eigenschap 'identiteit' in meting?

Getallen geven aan of een kenmerk aanwezig is; gebruikt voor classificatie (bv. diagnose ja/nee).

29
New cards

Wat betekent de eigenschap 'orde'?

Getallen geven relatieve hoeveelheid aan; ze rangschikken mensen, maar zeggen niets over precieze verschillen.

30
New cards

Wat betekent de eigenschap 'kwantiteit'?

Getallen geven de exacte hoeveelheid verschil tussen mensen aan; continu en meetbaar.

31
New cards

Wat is het verschil tussen tellen en meten?

Meten vereist dat het tellen een kenmerk of attribuut weerspiegelt; tellen van objecten alleen is geen meting.

32
New cards

Wat is schaling in psychologische meting?

Het proces van het toewijzen van numerieke waarden aan psychologische eigenschappen.

33
New cards

Wat is een meetwaarde (unit of measurement)?

Een vaste hoeveelheid die wordt gebruikt als standaard bij meting (bv. IQ-punten).

34
New cards

Noem twee manieren waarop psychologische meeteenheden arbitrair zijn.

  • De grootte van de eenheid is arbitrair

  • De eenheid is niet gekoppeld aan een specifiek object

35
New cards

Wat zijn drie voorwaarden voor goede categorisering bij identiteit?

  • Categorieën zijn intern homogeen

  • Wederzijds exclusief

  • Uitputtend

36
New cards

Wat is het verschil tussen beschrijvende statistiek en meetschaal?

De betekenis en toepasbaarheid van statistieken hangt af van het type meetschaal (bv. geen gemiddelde berekenen voor nominale data).

37
New cards

Wat zijn standaardmaten (standard measures)?

Meeteenheden die arbitrair zijn in grootte, object en toepassing; ze nemen vaak een fysieke vorm aan.

38
New cards

Wat is het gemiddelde in een verdeling van scores?

Het gemiddelde is de meest representatieve waarde van een reeks scores; het centrum van de verdeling.

39
New cards

Wat is variabiliteit?

Variabiliteit is de mate waarin scores verschillen tussen mensen of momenten.

40
New cards

Wat is variantie?

De gemiddelde gekwadrateerde afwijking van het gemiddelde; geeft spreiding van scores weer.

41
New cards

Wat is standaarddeviatie?

De wortel van de variantie; drukt variabiliteit uit in originele meetschaal, intuïtiever dan variantie.

42
New cards

Wat beïnvloedt de grootte van de standaarddeviatie?

De spreiding van scores en de schaal waarop scores worden gemeten.

43
New cards

Wat is correlatie?

Standaardiseerde maat voor covariatie; geeft zowel richting als sterkte van een lineair verband aan, tussen -1 en +1.

44
New cards

Wat is een variantie-covariantiematrix?

Een matrix met varianties op de diagonaal en covarianties buiten de diagonaal; toont relaties tussen meerdere variabelen.

45
New cards

Waarom zijn standaardscores (zoals T-scores) nuttig?

Ze maken het mogelijk scores van verschillende tests te vergelijken en de score van een individu in context te interpreteren.

46
New cards

Wat is het doel van normalisatie-transformaties?

Scores transformeren naar een normaalverdeling wanneer de originele verdeling niet normaal is.

47
New cards

Waarom zijn correlaties beter vergelijkbaar dan covarianties?

Correlaties zijn onafhankelijk van de meeteenheid en schaal van de variabelen.

48
New cards

Welke aannames maken testontwikkelaars bij normalisatie?

1. Het kenmerk is normaal verdeeld; 2. De testdata zijn een onvolmaakte weergave van deze verdeling.

49
New cards

Waarom gebruiken onderzoekers soms geen testnormen?

Omdat zij eerder geïnteresseerd zijn in relaties tussen variabelen dan in individuele scores.

50
New cards

Wat zijn de 3 kernproblemen van testdimensionaliteit?

  • Hoeveel dimensies weerspiegelen de testitems?

  • Zijn de dimensies gecorreleerd met elkaar?

  • Wat zijn de specifieke dimensies?

51
New cards

Wat is een unidimensionale test?

Een test die één psychologisch kenmerk meet, wat resulteert in één enkele totaalscore.

52
New cards

Wat betekent conceptuele homogeniteit?

Alle items meten hetzelfde psychologische kenmerk.

53
New cards

Wat zijn multidimensionale tests met gecorreleerde dimensies?

Tests die meerdere psychologische kenmerken meten die met elkaar gecorreleerd zijn. Ze geven zowel subscores als een totaalscore.

54
New cards

Wat zijn multidimensionale tests met ongecorreleerde dimensies?

Tests die meerdere psychologische kenmerken meten die niet gecorreleerd zijn. Er wordt geen totaalscore berekend.

55
New cards

Wat is factoranalyse?

Een statistische methode die onderzoekt hoeveel psychologische kenmerken (dimensies) door een test worden gemeten.

56
New cards

Wanneer gebruik je exploratieve factoranalyse (EFA)?

Wanneer de onderzoeker weinig of geen ideeën heeft over de testdimensionaliteit.

57
New cards

Wanneer gebruik je confirmatieve factoranalyse (CFA)?

Wanneer de onderzoeker duidelijke verwachtingen heeft over de testdimensionaliteit.

58
New cards

Wat is het doel van stap 1 in EFA?

Kiezen van een extractiemethode (bijv. PCA, PAF, MLFA).

59
New cards

Wat zijn eigenwaarden?

Waarden die aangeven hoeveel variantie een factor verklaart.

60
New cards

Wat gebeurt er in stap 3 van EFA?

Rotatie van factoren om de interpretatie te vergemakkelijken.

61
New cards

Wat is het verschil tussen orthogonale en oblieke rotatie?

  • Orthogonaal: geen correlatie tussen factoren (bijv. Varimax)

  • Obliek: wel correlatie tussen factoren (bijv. Oblimin, Promax)

62
New cards

Wat zijn factorladingen?

De mate waarin een item samenhangt met een factor (waarde tussen -1 en 1).

63
New cards

Wat zijn patrooncoëfficiënten?

Factorladingen ná rotatie, gecontroleerd voor andere factoren.

64
New cards

Wat zijn structuurcoëfficiënten?

Factorladingen ná rotatie, zonder controle voor andere factoren.

65
New cards

Wat gebeurt er in stap 5 van EFA?

Onderzoeken van correlaties tussen factoren (alleen bij oblieke rotatie met meerdere factoren).

66
New cards

Wat betekent een positieve correlatie tussen factoren?

Hoge score op de ene factor gaat samen met hoge score op een andere factor.

67
New cards

Wat betekent een negatieve correlatie tussen factoren?

Hoge score op de ene factor gaat samen met lage score op een andere factor.

68
New cards

Wat is Classical Test Theory (CTT)?

Een meettheorie die stelt dat geobserveerde scores bestaan uit ware scores plus meetfouten.

69
New cards

Wat zijn de 3 fundamentele concepten van CTT?

  • Geobserveerde score

  • Ware score

  • Meetfout

70
New cards

Wat is de formule van de geobserveerde score volgens CTT?

Geobserveerde score (Xo) = Ware score (Xt) + Meetfout (Xe)

71
New cards

Wat is een belangrijke aanname van CTT over meetfouten?

Meetfouten treden willekeurig op en heffen elkaar op bij herhaalde metingen.

72
New cards

Wat betekent betrouwbaarheid in CTT?

De mate waarin verschillen in geobserveerde scores overeenkomen met verschillen in ware scores.

73
New cards

Wat is de betrouwbaarheidscoëfficiënt?

Rxx = variantie ware score / variantie geobserveerde score

74
New cards

Wat betekent een Rxx van 0?

Alle verschillen in geobserveerde scores zijn toe te schrijven aan meetfouten.

75
New cards

Wat betekent een Rxx van 1?

Er zijn geen meetfouten; alle verschillen in geobserveerde scores zijn echt.

76
New cards

Hoe wordt betrouwbaarheid nog meer uitgedrukt?

Als correlatie tussen de geobserveerde score en de ware score:
Rxx = (Rot)²

77
New cards

Wat zijn parallelle tests volgens CTT?

Twee tests met:

  1. Gelijke ware scores

  2. Gelijke foutvarianties

  3. Slope = 1

  4. Intercept = 0

78
New cards

Wat zijn tau-equivalente tests?

Tests waarbij ware scores gelijk zijn, maar foutvarianties mogen verschillen.

79
New cards

Wat zijn essentially tau-equivalente tests?

Gelijk aan tau-equivalente tests, maar met een intercept ≠ 0.

80
New cards

Wat zijn congenerische tests?

Meest flexibele model; tests meten hetzelfde kenmerk maar verschillen in betrouwbaarheid, intercepts en slopes.

81
New cards

Wat zegt CTT over de correlatie van parallelle tests?

De correlatie tussen geobserveerde scores van parallelle tests = betrouwbaarheid.

82
New cards

Wat is de domain sampling theory?

Theorie die stelt dat testitems een steekproef zijn uit een domein van mogelijke items die hetzelfde kenmerk meten.

83
New cards

Wat is foutvariantie?

De mate waarin fouten verschillende mensen op verschillende manieren beïnvloeden. Hoge foutvariantie = lagere betrouwbaarheid.

84
New cards

Hoe wordt betrouwbaarheid berekend met varianties?

Rxx = Variantie ware score / Variantie geobserveerde score
OF
Variantie geobserveerde score = Variantie ware score + Variantie meetfout

85
New cards

Wanneer is de foutvariantie het grootst?

Als meetfouten sterk variëren tussen respondenten, wat leidt tot lage betrouwbaarheid.

86
New cards

Wat is betrouwbaarheid volgens de Classical Test Theory?

Een theoretische eigenschap van een test, gedefinieerd als de verhouding tussen ware score-variantie en geobserveerde score-variantie.

87
New cards

Noem drie methoden om betrouwbaarheid te schatten.

  • Alternatieve vormen

  • Test-hertest

  • Interne consistentie

88
New cards

Wanneer mag je de correlatie tussen twee testvormen interpreteren als betrouwbaarheid?

Alleen als de twee testvormen parallel zijn.

89
New cards

Wat zijn twee belangrijke aannames bij de methode van alternatieve vormen?

  • Gelijke ware scores op beide versies

  • Gelijke foutvarianties

90
New cards

Wat zijn mogelijke problemen bij de alternatieve vormen methode?

  • Ongelijke ware scores

  • Carry-over effecten

91
New cards

Hoe werkt de test-hertest methode?

Dien dezelfde test twee keer af op verschillende tijdstippen en bereken de correlatie tussen de scores.

92
New cards

Wat zijn de drie factoren die stabiliteit beïnvloeden bij test-hertest?

  • Stabiliteit van het psychologisch kenmerk

  • Lengte van het interval

  • Tijdstip waarop het interval plaatsvindt

93
New cards

Wat is de methode van interne consistentie?

De test wordt één keer afgenomen; verschillende delen of items worden vergeleken als ‘mini-tests’.

94
New cards

Wat zijn benaderingen voor interne consistentie?

  • Split-half

  • Cronbach’s alpha (ruw en gestandaardiseerd)

  • Generalized Spearman-Brown

  • KR-formules (voor binaire items)

  • Omegacoëfficiënt

95
New cards

Wat meet Cronbach’s alpha?

De mate van interne consistentie gebaseerd op correlaties tussen alle items.

96
New cards

Wanneer levert alpha een accurate betrouwbaarheidsschatting?

Als items tau-equivalent of parallel zijn.

97
New cards

Wat is een probleem van split-half betrouwbaarheid?

Betrouwbaarheidsschatting kan variëren afhankelijk van hoe de test wordt gesplitst.

98
New cards

Wat is een nadeel van verschil-scores?

Ze kunnen misleidend zijn; ze weerspiegelen vaak slechts één componentscore en zijn vatbaar voor fout.

99
New cards

Waarvoor gebruik je de generalized Spearman-Brown formule?

Wanneer testitems gestandaardiseerd zijn vóór sommatie of gemiddeld worden.

100
New cards

Hoe beïnvloedt testlengte de betrouwbaarheid?

Een langere test verhoogt meestal de betrouwbaarheid, omdat de ware score-variantie sneller toeneemt dan foutvariantie.