1/16
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
ET6: leg de opvatting uit dat de mens volgens Sheets-Johnstone een reflecterend, bewegend lichaam is. (Introductie)
Maxine Sheets-Johnstone (20e eeuw, VS) neemt een fenomenologisch standpunt in bij de vraag over wat de mens is.
Fenomenologie ontstaat aan het eind van de 19e eeuw en heeft als doel: het overbruggen van de kloof tussen de menselijke ervaring (eerstepersoonsperspectief) en de wetenschappelijke duiding van de mens (derdepersoonsperspectief). Deze zijn heel verschillend, want de menselijke ervaring is subjectief en de wetenschappelijke duiding is juist objectief.
Fenomenologen zijn anti-Descartes: ons lichaam is geen ding dat tegenover de geest staat, maar ons denken is onlosmakelijk verbonden met ons denkende lijf. De kern van de fenomenologie is het beschrijven van de beleefde ervaring, dus hoe de wereld zich voordoet aan de mens, beschreven vanuit een eerste persoonsperspectief.
ET6a: een uitleg van SJ fenomenologische benadering van dans en de pre-reflectieve gewaarwording van de ruimtelijkheid en bewegingen van het lichaam.
Maxine SJ legt haar fenomenlogische filosofie uit aan de hand van dans. Zij stelt dat het bewuwstzijn altijd belichaamd is, dus niet het ‘ik denk’ van Descartes, maar eerder ‘ik doe/ik kan”. De basis van ons zelfbewustzijn is beweging. Of preciezer: kinesthesie = het vermogen om de beweging van het eigen lichaam waar te nemen. Wanneer we bewegen, merken we wat we kunnen doen en ervaren onszelf als een “ik” of beter gezegd een “ik kan”. Met andere woorden: er is pas een denkend ik omdat het lichaam kan bewegen. Zie het aanleren van nieuwe danspassen/moves: dit kun je alleen door het te doen met je lijf.
ET6b: de begrippen 'pre-reflectief' en 'lichaamsschema'
De ervaring van je lichaam in de ruimte is prereflectief = het is nog niet ingevuld met vooroordeelen en theoretische begrippen. Verder heb je een vertrouwdheid met je lichaam en de mogelijkheden die dit heeft: het lichaamsschema. Dit lichaamsschema verschilt per situatie: bv bij bergbeklimmen is het anders dan bij waterpolo.
ET6c: een uitleg met tekstfragment 1 van Sheets-Johnstones argument dat de gewaarwording van het bewegende lichaam in de ruimte voorafgaat aan bewuste reflectie op onszelf;
Het bewegende lichaam in de ruimte gaat vooraf aan bewuste reflectie op onszelf. Bv als je naar een pen op tafel reikt, ben jij je - zonder dat je erover nadenkt, dus prereflectief - bewust van de afstand tussen jou en de pen. Zo 'snap' je de relatie tussen jou en de pen. Zo zit het ook met dansen. Dit is een geleefde ervaring. Je moet het doen; als je steeds over de onderdelen nadenkt krijg je geen complete dans.
ET6d: een uitleg met tekstfragment 1 van Sheets-Johnstones argument dat fenomenologie een perspectief biedt op de bestaanservaring.
Fenomenologie beschrijft de geleefde ervaring (van wat het is om mens te zijn), maar is ook meer. Ze verheldert namelijk ook het bewustzijn zelf. Via de fenomenologie kun je ontdekken dat ons denkende bewustzijn gefundeerd is op een prereflectief bewustzijn. Zo biedt de fenomenologie een perspectief op de bestaanservaring.
ET7: Leg de opvatting uit dat volgens Plessner mensen in verhouding tot zichzelf staan. (Introductie)
Helmuth Plessner (20e eeuw), filosoof en zoöloog die diepgaand nadacht over de verschillen tussen mens en dier.
ET7a): een uitleg van Plessners' poging om de biologische benadering van de mens te verenigen met de fenomenologische bestaanservaring en van zijn opvatting dat mensen onbepaalde wezens zijn;
Plessner verbindt de biologische benadering van de mens met de fenomenologische bestaanservaring. Biologisch gezien zijn we niet meer dan gewervelde dieren met een centraal zenuwstelsel dat ons in staat stelt om gewaarwordingen en bewegingen te coördineren.
Er is echter ook een cruciaal verschil tussen dier en mens: een dier gaat helemaal op in het hier-en-nu, maar de mens kan op haar bestaan reflecteren. Met andere woorden: zich in het hier-en-nu verhouden ten opzichte van het verleden, de toekomst en andere plaatsen. Dit noemt Plessner het 'dubbelaspect' van de mens: wij bestaan én kunnen hierop reflecteren -> wij verhouden ons tot onszelf.
Door deze zelfverhouding is de mens vrij; je kunt je eigen richting kiezen en wordt nooit geheel bepaald door oorzaken buiten jezelf. De mens is dan ook onbepaald. Plessner zegt het met een paradox: 'Het wezen van de mens is dat haar wezen onbepaald is'.
ET7b: het begrip 'excentrische positionaliteit' en de drie antropologische wetten (7c);
Deze onbepaaldheid komt voort uit de excentrische positionaliteit: de mens is zich niet alleen bewust van zijn omgeving, maar ook van zichzelf in de omgeving. Plessner komt tot het begrip ‘ex.pos.’ Vanuit zijn onderzoek naar hoe zaken een grens realiseren tussen hun omgeving en zichzelf. Deze grens verschilt per wezen:
- stenen hebben geen binnenwereld en kunnen niets begrenzen.
- planten hebben hierdoor een ‘positionaliteit’ maar kunnen het verschil tussen buiten- en binnenwereld niet ervaren.
- Het dier kan dat wel, want hij is ‘centrisch’ = het heeft een centrum (zijn lichaam) van waaruit hij de buitenwereld ervaart.
Echter: een dier is zich niet bewust van zijn centrum en een mens wel. Een mens kan zichzelf ervaren als het centrum van de wereld en zich ook buiten (ex) dit centrum plaatsen en zich tot zichzelf verhouden. Dit is de ex.pos: je kunt tegelijkertijd nadenken over jouw binnenwereld én jouw verhouding met de buitenwereld. Deze bestaanservaring is mogelijk door 3 ant.wet.
ET7c: een uitleg van Plessners' eerste antropologische wet (natuurlijke kunstmatigheid) dat mensen van nature kunstmatig zijn;
De mens is van nature kunstmatig. Door de ex.pos vallen we niet met onszelf samen, maar zijn we toeschouwers van onszelf. Daarom moeten we onszelf constant ontwerpen of vormgeven als iets kunstmatigs. Dit geldt ook voor onze omgeving: we scheppen een kunstmatige omgeving voor onszelf, we moeten iets van de wereld maken.
ET7d: d) een uitleg van Plessners' tweede antropologische wet (bemiddelde onmiddellijkheid) dat mensen hun bestaanservaring willen uitdrukken;
bemiddelde onmiddelijkheid. We hebben als mens een directe ervaring van de werkelijkheid (onmiddelijkheid), maar deze wordt mogelijk gemaakt / bemiddeld door ons lichaam. We ervaren de wereld en weten tegelijkertijd dat we de wereld ervaren: onmiddelijkheid en bemiddeling gaan samen. We delen de wereld echter met anderen, vandaar dat Plessner spreekt van een Mitwelt: de wereld waarin we met anderen zijn en onze ervaring betekenis krijgen
ET7e: een uitleg van Plessners' derde antropologische wet (utopische standplaats) dat mensen verlangen boven zichzelf uit te stijgen én vaste grond onder de voeten te hebben;
de utopische standplaats. Utopie betekent hier: niet-plaats / plaatsloos. Omdat we niet samenvallen met onszelf / onszelf constant moeten ontwerpen, hebben we geen vaste basis of vaste plek. Dit klinkt negatief, maar deze ervaring maakt het tegelijkertijd mogelijk om je te verplaatsen in de ander en zo de gemeenschappelijke wereld (Mitwelt) te ontdekken. We zijn allemaal uniek maar ook verbonden
ET7f: een uitleg met tekstfragment 2 van Plessners opvattingen dat de problematiek van lachen en wenen de dubbelzinnige verhouding van de mens tot het eigen lichaam verduidelijkt en de oorsprong van lachen en wenen de bestaanservaring typeert.
In het tekstfragment Over lachen en wenen maakt Plessner duidelijk dat de mens een dubbelzinnige verhouding ten opzichte van zijn eigen lichaam heeft. Je kunt stellen dat de mens een lichaam ‘is’, maar tegelijkertijd een lichaam ‘heeft’. Dit ‘hebben’ van het lichaam houdt in dat hij er niet mee samenvalt. Deze dubbelzinnige verhouding van ‘een lichaam zijn’ en ‘een lichaam hebben’ wordt duidelijk bij lachen en huilen. Als je onbedaarlijk moet lachen, heb je geen controle meer over jezelf. Je bent dan niets anders dan ‘een lichaam-ding’ dat schudt van het lachen. Hetzelfde geldt voor huilen. Volgens Plessner zijn deze huilbuien en lachaanvallen beknellend, want je ‘bent’ dan alleen een lichaam, je hebt dan geen vrijheid meer om jezelf te ontplooien. Dit zie je ook door het wegvallen van de taal. Wie hard huilt of lacht, spreekt niet.
ET 8: Leg uit dat volgens De Beauvoir en Fanon mensen lichamelijk in verhouding tot anderen staan.
Fanon: mensen van kleur. Beauvoir: je wordt tot vrouw gemaakt. (Existentialisme)
ET8a: een uitleg met Plessners begrip 'medewereld' dat mensen expressie geven aan de ervaring van hun verhouding tot andere mensen, en dat die expressie volgens de existentialisten De Beauvoir en Fanon de ervaring mede vormgeeft;
a) Zie ET7 d) Plessner wijst erop dat we de wereld onherroepelijk met anderen delen (Mitwelt of medewereld). In deze medewereld drukken wij onze verhouding tot de ander uit. De existentialisten De Beauvoir en Fanon gaan echter nog een stapje verder dan Plessner: in de medewereld word je constant geconfronteerd met de blik van de ander, die jou eventueel in een hokje plaatst en negatief beoordeeld. Op die manier wordt de bestaanservaring van vrouwen (De Beauvoir) en mensen van kleur (Fanon) op een bepaalde manier ingevuld.
ET 8b: de begrippen 'medewereld' en 'lichaamsschema'
b) Voor ‘Mitwelt’ / ‘Medewereld’ zie ET 7d; voor lichaamsschema zie ET 6b.
Verder heb je een vertrouwdheid met je lichaam en de mogelijkheden die dit heeft: het lichaamsschema. Dit lichaamsschema verschilt per situatie: bv bij bergbeklimmen is het anders dan bij waterpolo.
Plessner spreekt van een Mitwelt: de wereld waarin we met anderen zijn en onze ervaring betekenis krijgen
ET 8c: een uitleg van De Beauvoirs argument dat de bestaanservaring van vrouwen is gevormd door culturele opvattingen over hoe een vrouw zou moeten zijn.
c) Een belangrijke slogan van De Beauvoir is: 'Je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt.' Tijdens de eerste levensjaren gebruiken jongens en meisjes hun lichaam op dezelfde manier, namelijk om de wereld te ontdekken en zichzelf uit te drukken. Ze hebben ook dezelfde lichamelijke en intellectuele vermogens. Ook uiten ze hun gevoelens op dezelfde manier.
Vanaf zes maanden beseffen baby's volgens De Beauvoir dat ze afgescheiden zijn van andere mensen, waardoor je angstig kunt worden. Meisjes mogen langer troost zoeken bij hun ouders, maar jongens mogen zich al snel 'niet aanstellen'. Dus: jongens moeten onafhankelijk zijn en zich doen gelden als individu, terwijl meisjes hun omgeving mogen behagen. De Beauvoir: hierdoor onderwerpen vrouwen zich vaak aan mannen zonder hun eigen bestemming te kiezen.
De vrouwelijke bestaanservaring is dus gekleurd door de opvoeding en niet door biologische verschillen.
ET 8d: een uitleg met tekstfragment 3 van Fanons argument dat de bestaanservaring van mensen van kleur is gevormd door de blik van anderen.
d) Frantz Fanon maakt in het tekstfragment uit Zwarte huid, witte maskers duidelijk dat de bestaanservaring van mensen van kleur gevormd is door de blik van anderen. Hierbij maakt hij het onderscheid tussen het woord ‘nègre’, dat op de gekolonialiseerde, tot object gemaakte zwart mens slaat en ‘Noir’, de zwarte mens die een subject is. Fanon geeft aan dat mensen hem op straat ‘nègre’ noemen; een kind gebruikt het woord ook en wordt meteen bang. Dit is de confrontatie met de ‘witte blik’, die geen millimeter ruimte voor zijn ‘Zwart-zijn’ overlaat. Sterker nog: de witte blik maakt hem tot object. Op die manier kan Fanon niets anders meer zijn dan een ‘nègre’, waarbij associaties horen als ‘kannibalisme, geestelijke achterstand, raciale gebreken, slavenschepen en de goedmoedige grijns van een racistische reclame voor bananen’. Fanon vervreemdt van zichzelf: hij is geen subject meer maar een veracht object. Zo kan hij ‘geen mens tussen de mensen zijn’.