1/36
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Verborgen werkloosheid
Jongeren/studenten (willen wel werken, maar kan niet)
Arbeidsongeschikten
Mensen die (meer) willen werken, maar ontmoedigd worden omdat het niet rendabel is
Zwart werk
Beroepsgeschikte bevolking
(iedereen tussen 15-75):
Beroepsbevolking (werklozen + werkenden)
inactieven (leven van uitkeringen)
4 soorten werkloosheid
conjuncturele werkloosheid: bestedingen < potentiële productie
structurele werkloosheid: kwantitatief (Aa > Av*) of kwalitatief (kennis bevolking sluit niet aan bij wensen werkgevers)
frictiewerkloosheid: werkloosheid door duur solicitatieprocedures
seizoenswerkloosheid: banen alleen in bepaald deel van jaar
Ruime/krappe arbeidsmarkt
ruim: veel aanbod arbeid → hogere werkloosheid en lagere lonen
krap: veel vraag arbeid → lagere werkloosheid en hogere lonen
Gevolgen krappe arbeidsmarkt
meer loonkosteninflatie: loonkosten stijgen, doorberekend in verkoopprijzen, stijging algemeen prijspeil (inflatie)
loon-prijsspiraal: door stijging prijspeil, daling koopkracht, loononderhandelingen, stijging loonkosten etc
verslechtering internationale concurentiepositie
snelle procesinnovatie: vervanging arbeidskrachten door machines voor hogere productiviteit
Reactie overheid op krappe arbeidsmarkt
AOW-leeftijd verhogen, belastingvoordeel voor werkenden, subsidies voor kinderopvang
Geldillusie
Denken in nominale termen ipv reële termen
2 soorten inflatie
bestedingsinflatie: rente daalt → mensen meer lenen en minder sparen → meer consumptie → vraag > productiecapaciteit → inflatie
kosteninflatie: kosten bedrijven hoger → bij gelijke productiviteit worden kosten p.e.p → bedrijven berekenen de kosten door in verkoopprijzen → inflatie
5 soorten kosteninflatie
loonkosteninflatie: stijging lonen hoger dan toename arbeidsproductiviteit
rente-inflatie: investeringen worden betaald door leningen
belasting-inflatie: overheid past btw-tarieven toe
geïmporteerde inflatie: prijzen buitenland stijgen waardoor grondstoffen duurder worden
winstmarge-inflatie: alleen bij oligopolies/monopolies
Gevolgen inflatie binnenlands
verslechtering koopkracht
reële waarde spaargeld neemt af
reële waarde schulden neemt af
versnelde binnenlandse besteding (toekomst nog duurder)
Gevolgen inflatie buitenlands
verslechtering concurrentiepositie
versnelde export (angst voor hogere prijzen)
“goedkoper” importeren (ruilvoetverbetering)
M1
Maatschappelijke geldhoeveelheid → geld dat publiek heeft om bestedingen mee te doen.
Depositogarantiestelsel
Als bank failliet gaat krijgt iedereen tot 100.000 euro terug zodat niet iedereen naar bank toe gaat om geld op te nemen bij een dreigend faillissement.
Liquiditeitspercentage
(kas + tegoed centrale bank) / rekening courant tegoed x 100%
M2
Secundaire liquiditeitenmassa → niet direct mee betalen, maar kan snel omgezet worden in geld.
Geldschepping
Toename maatschappelijke geldhoeveelheid
substitutie: samenstelling geldhoeveelheid verandert
transformatie: van M2 naar M1 of andersom
wederzijdse schuldaanvaarding (bank schuld door extra uitlenen, klant schuld om terug te betalen (debiteuren))
Liquiditeitsval
Extra geld (door verlaging belasting/verhoging lonen) wordt niet besteedt maar beland in inactieve kassen (M2)
Kwantitatieve verruiming
ECB creëert nieuw geld om waardepapieren op te kopen. Er komt meer aanbod op de geldmarkt waardoor de rente daalt → banken lenen meer uit (meer consumptie = toename productie)
(on)gewenste gevolgen lage rente
op financiële markt: sparen levert amper op, dus wordt beleggen aantrekkelijker (daar nemen prijzen toe)
op huizenmarkt: hoge vraag hypothecair krediet en aanbodtekort → hoge prijzen
ongelijkheid neemt toe in vermogen en inkomen (met waardepapieren meer vermogen → zonder waardepapieren minder vermogen)
Betalingsbalans (+ onderdelen)
Overzicht ontvangsten en uitgaven (naar/van) buitenland → registratie transacties met buitenland.
Lopende rekening
Kapitaalrekening
Bij materieel overschot (ontvangsten > uitgaven) gaat valutareserve ECB omhoog.
Onderdelen lopende rekening
export en import
beloningen productiefactoren (rente, loon, huur, pacht, winst)
Onderdelen kapitaalrekening
investeringen in buitenland (ook leningen)
beleggingen
Wat is invloed betalingsbalans op werkgelegenheid
Bij overschot lopende rekening → export > import → meer productie → meer vraag naar arbeid → meer werkgelegenheid
Waarom vrijhandel en geen protectie
internationale concurrentie drukt prijzen
specialisatie = betere kwaliteit
protectie kan leiden tot handelsoorlog
protectie houdt innovatie tegen
optimale allocatie productiefactoren
vrijhandel = maximale wereldwelvaart
Instrumenten protectionisme
tarifaire belemmeringen: invoerheffingen (buitenlandse producten duurder) en exportsubsidies (binnenlandse producten goedkoper)
non-tarifaire belemmeringen: invoerquotum en administratieve rompslomp
Argumenten voor protectie
infant industry: ontwikkelingslanden moeten kunnen ontwikkelen zonder weggeconcurreerd te worden
scheve verdeling welvaart tussen landen
werkgelegenheid kan verdwijnen
bescherming in vitale sectoren
reactie op protectie andere landen
Wisselkoersen
toename vaag naar de munt = stijging wisselkoers (appreciatie)
toename aanbod van de munt = daling wisselkoers (depreciatie)
Oorzaken wisselkoersveranderingen
verschillen in inflatie tussen landen: als inflatie in Amerika harder stijgt dan Europa → mensen kopen liever in Europa → euro is nodig → vraag naar euro stijgt → wisselkoers euro stijgt (loopt via lopende rekening)
verschillen in rentestanden tussen landen: als rente in Amerika hoger is dan Europa → internationale beleggers liever in Amerika → vraag naar dollar stijgt → wisselkoers dollar stijgt (loopt via kapitaalrekening)
Invloed wisselkoers op inflatie
Als wisselkoers euro daalt wordt import duurder en export stijgt (bestedingsinflatie), duurdere import wordt doorberekend in verkoopprijs (kosteninflatie)
Voor/nadelen flexibele wisselkoers
voordeel: nooit langdurig tekort/overschot op betalinsbalans
nadeel: wisselkoers onzekerheid remt internationale handel/kapitaalstromen
Invloed rente op wisselkoers
rente stijgt in eurozone → trekt buitenlandse beleggers aan → vraag naar euro stijgt → wisselkoers stijgt
rente stijgt in eurozone → beleggingen Europeanen in buitenland daalt → aanbod euro daalt → wisselkoers stijgt
Manieren van interventie bij vaste wisselkoersen
directe interventie: valuta opkopen → betalen in vreemde valuta, waardoor koers verhoogd (wel daling valutareserve CB)
indirecte interventie: rente verhogen → trekt internationale beleggers aan (meer vraag = stijging wisselkoers)
Wat te doen als interveniëren niet meer mogelijk is
revaluatie: spilkoers verhogen
devaluatie: spilkoers verlagen
Trilemma van het monetair beleid
3 opties, 2 tegelijk mogelijk:
zelfstandig monetair beleid
vrij kapitaalverkeer
vaste wisselkoers
Voor/nadelen gezamenlijke munt
Voordelen: transpirantie, geen omwisselkosten, geen koersrisico, goed voor internationale handel
nadelen: verlies koersinstrument, verliest rente-instrument, verlies eigen begrotingsbeleid (verlies soevereiniteit)
Doelen EMU
begrotingstekort max 3% BBP
staatsschuld max 60% BBP
inflatie rond 2%
3 visies ISMBGA-model
Keynesianen: begrotingsbeleid is effectiever dan monetair beleid → renteverandering weinig invloed op bestedingen
Monetaristen: monetair beleid effectiever dan begrotingsbeleid → renteverandering wel invloed op bestedingen
Klassieken: perfecte prijsstabiliteit & loonflexibiliteit → lonen/prijzen passen zich snel aan en liggen niet vast (GA is verticaal)