Kaarten: Functieleer Deel 1, KULeuven Hoofdstuk 2 | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/326

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

327 Terms

1
New cards

objectivisme

mensen kijken vanuit een objectief perspectief (bovenstaand perspectief)

2
New cards

subjectivisme

alle mensen kijken vanuit hun eigen perspectief (eigen denkkader + kijk op de wereld)

3
New cards

materialisme

de stroming die zegt dat alles materieel is, en de mens kan het waarnemen

4
New cards

idealisme

de stroming die zegt dat alles zich alleen afspeeld in ons hoofd. of wat er zich afspeeld de waarheid is, en wat dan echt de waarheid is kan de mens niet weten

5
New cards

empirisme

de stroming die gelooft dat kennis komt uit ervaring

6
New cards

rationalisme

de stroming die gelooft dat kennis enkel de rede is (het denkvermogen)

7
New cards

artefact

een door de mens gemaakt voorwerp

8
New cards

saccade

de oogbewegingen die het oog maakt tussen fixaties
= oogsprongen

9
New cards

fixatie

een korte tijdsperiode waar het oog stilstaat en prikkel opneemt om die daarna te verwerken

10
New cards

saccadische suppressie

de suppressie van binnenkomende beelden tijdens een saccade, omdat er smearing plaatsvindt
(het oog ziet niets tijdens deze korte periodes)

11
New cards

smearing

beweging van het oogvocht tijdens de saccades
→ waziger beeld

12
New cards

gaps

het oog is blind tijdens de saccadische suppressie, die periodes worden gaps genoemd

13
New cards

filling-in

het brein dat de gaps invult

14
New cards

snapshots

voortdurend wisselende, arme gewaarwordingen
= (lage kwaliteit) input

15
New cards

kegeltjes (cones)

de receptoren achteraan in het oog op de retina die de details opneemt (in de fovea)

16
New cards

staafjes (rods)

de receptoren achteraan het oog op de retina die de verandering van prikkels waarneemt

17
New cards

fovea

het deel van achter op het oog in het midden (0°), waar het centrum van de mens hun perifeer zicht is

18
New cards

blind spot

het deel van het oog achteraan (bij retina) op de plaats van de optische zenuw, waar het oog geen prikkels waarneemt (grootte van vuist op armlengte)

19
New cards

retina

het deel dat achter het netvliesbeeld ligt, vanachter in het oog (al het licht op valt op netvliesbeeld en wordt doorgegeven tot aan de kegeltjes/staafjes bij retina)

20
New cards

input

de (letterlijke) prikkels die het oog binnenkrijgt

21
New cards

output

de interpretatie die de persoon aan de prikkels geeft

22
New cards

proximale stimulus

informatie die via de zintuigen in de hersenen binnenkomt

23
New cards

distale stimulus

het werkelijke object

24
New cards

gewaarwording

de perceptie van de dingen die een persoon waarneemt

25
New cards

waarneming

de stimuli die binnenkomen en verwerkt worden door een persoon

26
New cards

intensiteit prikkel (R)

fysische intensiteit van een prikkel (objectief)

27
New cards

sensatie (S)

= elementaire gewaarwording (subjectief)
= registratie van prikkels

28
New cards

perceptie

= uiteindelijke waarneming (heel subjectief)
= interpretatie van prikkels: na processen

29
New cards

stimulus (S)

een prikkel die iemand waarneemt

30
New cards

respons (R)

de respons die een prikkel/stimulus bij iemand uitlokt

31
New cards

neuronen

zenuwcellen = de bouwstenen van het hersenstelsel (hercencellen)

32
New cards

neurale excitatie (E)

hoeveelheid zenuwimpulsen

33
New cards

elementaire gewaarwordingen

waarneming van de elementaire kenmerken
(van alle zintuigen)
vb. kleur, vorm, beweging, contouren, klanken,...

34
New cards

sensoriële psychofysica

houdt zich bezig met de meting van de elementaire gewaarwordingen

35
New cards

outer psychofysica

volume: meting van gewaarwording die de relatie tussen intensiteit van fysische prikkel (R) en intensiteit van sensatie (S) weergeeft
vb.

36
New cards

inner psychofysica

volume: meting van gewaarwording die relatie tussen intensiteit neurale excitatie (E) en intensiteit van sensatie (S) weergeeft
vb.
onderscheid tussen inner- en outer psychofysica werd gemaakt door Fechner (1860)
"Elemente der Psychophysik"

37
New cards

drempel

grens tussen een stimulus die 1 soort respons uitlokt en een stimulus die een ander respons uitlokt

38
New cards

absolute drempel (RL)

de drempel die het verschil aangeeft tussen het niet (meer) waarnemen van de prikkel en het wel waarnemen van de prikkel

39
New cards

onderdrempel

de absolute drempel, waar de niet waarneembare prikkel te klein is om waar te nemen

40
New cards

bovendrempel

de absolute drempel waar de niet waarneembare prikkel te groot is om waar te nemen

41
New cards

differentiële drempel (JND)
= just noticeable difference

interval tussen twee stimuluswaarden waar het verschil niet waarneembaar is (JND/DL)

42
New cards

detectietaak

een taak om de grens aan te geven vanaf waar je een prikkel waarneemt

43
New cards

discriminatietaak

een taak om aan te geven vanaf wanneer je een verschil waarneemt tussen twee prikkels

44
New cards

Weberfractie (k)

de waarde van de differentiële drempel over de standaardstimulus
k = 𝛥I / I
= constante verhouding tussen de grootte van de stimulus en het merkbaar verschil van twee stimuli
→ die geeft de hoeveelheid aan waarmee een waarde kan verschillen zonder dat het opgemerkt wordt door de persoon
(verschilt tussen sensoriële modaliteiten)

45
New cards

sensoriële modaliteiten

een stimulus heeft 4 kenmerken, modaliteit, locatie, intensiteit en tijdsduur, modaliteit is de soort waarneming om de prikkel te verwerken
vb. zicht, elektroshocks,...

46
New cards

onzekerheidsinterval (IU)

interval van onzekerheid of een hogere/lagere waarde van stimulus verschilt van de standaardstimulus (S1-S3)

47
New cards

wet van Weber-Fechner

een wet die de relatie tussen de stimulusintensiteit (R: fysica) en de sensatie sterkte (S: psychologie) toont in een logaritmische functie
sensatiewaarde gaat omhoog
→ stimulusintensiteit stijgt exponentieel
S = k . log R
hoe hoger de waarde van de stimulussterkte, hoe minder je het verschil tussen twee stimuli kunt waarnemen

48
New cards

gevoeligheid (SENS)

= sensitivity = v[u(H)-u(F)]
welke prikkels neemt de deelnemer waar
(hoe gevoelig is die persoon)
hoge SENS = veel hits/treffers, weinig vals alarm
lage SENS = weinig hits/treffers, veel vals alarm

49
New cards

signaalbeurten

beurten waarin de prikkel effectief aangeboden wordt

50
New cards

gissingsbeurten
(catch trials)

beurten waarin de prikkel niet aangeboden wordt

51
New cards

treffers (H)

signaalbeurten die juist waargenomen worden (hits)

52
New cards

missers

signaalbeurten die niet waargenomen worden

53
New cards

vals alarm (F)

gissingsbeurten die zogezegd waargenomen worden maar er niet zijn (false alarm)

54
New cards

juiste ontkenning

gissingsbeurten die ook niet waargenomen worden

55
New cards

antwoordtendens (BIAS)

= (response) bias = v[u(H)+u(F)]
heeft de deelnemer een voorkeur voor een bepaald antwoord (tendens tot gokken/niets zeggen?)
hoge BIAS = bias naar één van de antwoorden (ja)
lage BIAS = geen bias naar één van antwoorden
→ beste maat → c (criteriumwaarde) = -5 [z(H)+z(F)]

56
New cards

criteriumwaarde (c)

de lat waarboven de de proefpersoon ja zal antwoorden, en waaronder die nee zal zeggen STAT

57
New cards

signaaldetectietheorie

een methode om te kijken vanaf wanneer iemand een prikkel kan waarnemen (zonder invloed van gokken,.)
→ aanwezigheid = gewaarwording + beslissing
van een prikkel
met de twee factoren: gevoeligheid (SENS) en antwoordtendens (BIAS) kun je de validiteit controleren van de drempelwaarde meting die iemand doet

58
New cards

low level

laag stadium van visuele informatieverwerking
= registratie van input d.m.v. vurende neuronen

59
New cards

mid level

middelste stadium van visuele informatieverwerking
= organiseren van prikkels → vorm-, diepteperceptie..
(perceptuele groeperingen,...)

60
New cards

high level

hoog stadium van visuele informatieverwerking
= betekenisgeving van de verwerkte prikkels

61
New cards

vuren

neuronen die reageren door spikes als een een prikkel verschijnt in hun receptief veld

62
New cards

receptief veld

het deel van het visuele veld waar een specifieke neuron gevoelig voor is

63
New cards

lateral geniculate nucleus (LGN)

tussenstation tussen het oog en de visuele cortex

64
New cards

visuele cortex (V1)

het eerste corticaal gebied (achterkant van het brein) waar cellen reageren op visuele prikkels

65
New cards

responsprofiel

neuronen hebben een (eigen) specifiek responsprofiel, wat betekent dat ze reageren een een prikkel op een bepaalde locatie, in een bepaalde oriëntatie,...

66
New cards

simple cells

cellen met een responsprofiel dat heel gevoelig is voor locatie in het receptief veld, lijndikte, orientatie,...

67
New cards

complex cells

cellen met een wat stabieler responsprofiel, dat gevoelig is voor variaties van positie in hun receptief veld (maar zijn oriëntatiegevoelig)

68
New cards

hypercomplex cells

cellen met een responsprofiel dat enkel reageren als de lijnlengte overeenkomt met de grootte van hun receptief veld

69
New cards

tuning

= stimuluseigenschappen
specifieke responsprofielen zorgen voor cellen die een specifieke functie hebben in het waarnemingsproces (vb. vlek-, rand- of lijn-detector)

70
New cards

medio-temporale cortex (MT)

een aanduiding voor een aantal hersengebieden in de slaapkwab die een belangrijke rol spelen bij de vorming van het expliciete geheugen

71
New cards

"feature detectors"

neuronen zijn kenmerkdetectoren, omdat ze d.m.v. hun responsprofiel kenmerken van het beeld kunnen achterhalen

72
New cards

"filters"

responsprofielen kunnen gezien worden als filters van visuele informatieverwerking waardoor de prikkels gaan

73
New cards

spatiale frequentie

variatie tussen licht en donker per eenheid van oppervlakte

74
New cards

lage spatiale frequentie
(LSF)

weinig variatie tussen licht en donker (weinig details)
→ is eerder afbeelding in grote lijnen

75
New cards

hoge spatiale frequentie (HSF)

veel variatie tussen licht en donker (veel details)
→ is eerder voor specifiek kijken, niet in grote lijnen

76
New cards

dorsale stroom

informatieverwerking stroom die langs de bovenkant van het brein loopt en informatie zoekt/bevat over waar de prikkel zich precies bevindt
→ retinotopie

77
New cards

retinotopie

codering van locatie in het visueel veld
(kan in 3 soorten gebieden liggen: perifeer, paracentraal en centraal)

78
New cards

centraal

het centrum van het visueel veld → midden van beeld
(wordt geïdentificeerd aan begin van dorsale stroom)

79
New cards

paracentraal

het stuk van visueel veld tussen centraal en perifeer
(wordt geïdentificeerd in midden van dorsale stroom)

80
New cards

perifeer

de buitenkant van het visueel veld → rand van beeld
(wordt geïdentificeerd aan einde van dorsale stroom)

81
New cards

ventrale stroom

informatieverwerking stroom die langs de onderkant van het brein loopt en informatie zoekt/bevat over wat de prikkel precies is

82
New cards

corticale hiërarchie

het proces dat nodig is om de mapping te begrijpen

83
New cards

decoderen

omdat de input geen echt beeld is maar een verzameling van vurende hersencellen, moet het brein die informatie nog verder verwerken
= decoderen

84
New cards

mapping

retinotopische voorstelling van de prikkels

85
New cards

sheet

verbonden informatie van afzonderlijke neuronen
→ soort laken van geconnecteerde neuronen
= hersenschors

86
New cards

unfolding

het proces van de hersenschors (de 'sheet')
'ontvouwen' in een retinotopische map

87
New cards

retinotopische map

weergave van locatie van prikkels

88
New cards

specialisatie

groepen/stukjes neuronen die samenwerken en zich specialiseren in bepaalde soorten prikkels

89
New cards

modules

gespecialiseerde verwerkingseenheden
vb. stukje hersenschors dat specifiek gezichten codeert → fusiform face area (FFA),...

90
New cards

information flow

de richting waarin de informatie gaat
(bottom-up of top-down)

91
New cards

bottom-up
= feedforward

beeldinformatie verwerken
(van input naar output door verwerking prikkels)

92
New cards

top-down
= feedback

door al geweten/verwachte dingen zoeken naar specifieke input die de output zou kunnen 'verklaren'

93
New cards

re-entrant processing

als je iets al eerder ziet gaat het later (gemakkelijker) door dezelfde processen
→ opnieuw iets verwerken maar met meer kennis erover

94
New cards

groeperingswetten

wetten van de gestaltpsychologie, die tonen waarom we dingen groeperen, en welke dingen het liefst

95
New cards

nabijheid (proximiteit)

de groepering door afstand tussen entiteiten

96
New cards

similariteit

de groepering door similariteit van entiteiten
(vb. kleur, vorm, grootte,...)

97
New cards

bewegingsrichting

groepering door bewegingsrichting

98
New cards

continuïteit

groepering door de verderzetting van een zo eenvoudig mogelijke figuur → logisch continu

99
New cards

Prägnanz
(goodness-principe)

groepering door te groeperen met minste cognitieve inspanning = eenvoudigheidsbeginsel

100
New cards

pure distance law

wet van Kubovy en Wagemans
→ groepering op basis van nabijheid
→ waarmee aangetoond wordt dat groepering van
stippen (in stippen rasters) puur gaat om afstand
→ regelmaat, ambiguïteit, vorm,... maakte allemaal
niet uit