1/326
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
objectivisme
mensen kijken vanuit een objectief perspectief (bovenstaand perspectief)
subjectivisme
alle mensen kijken vanuit hun eigen perspectief (eigen denkkader + kijk op de wereld)
materialisme
de stroming die zegt dat alles materieel is, en de mens kan het waarnemen
idealisme
de stroming die zegt dat alles zich alleen afspeeld in ons hoofd. of wat er zich afspeeld de waarheid is, en wat dan echt de waarheid is kan de mens niet weten
empirisme
de stroming die gelooft dat kennis komt uit ervaring
rationalisme
de stroming die gelooft dat kennis enkel de rede is (het denkvermogen)
artefact
een door de mens gemaakt voorwerp
saccade
de oogbewegingen die het oog maakt tussen fixaties
= oogsprongen
fixatie
een korte tijdsperiode waar het oog stilstaat en prikkel opneemt om die daarna te verwerken
saccadische suppressie
de suppressie van binnenkomende beelden tijdens een saccade, omdat er smearing plaatsvindt
(het oog ziet niets tijdens deze korte periodes)
smearing
beweging van het oogvocht tijdens de saccades
→ waziger beeld
gaps
het oog is blind tijdens de saccadische suppressie, die periodes worden gaps genoemd
filling-in
het brein dat de gaps invult
snapshots
voortdurend wisselende, arme gewaarwordingen
= (lage kwaliteit) input
kegeltjes (cones)
de receptoren achteraan in het oog op de retina die de details opneemt (in de fovea)
staafjes (rods)
de receptoren achteraan het oog op de retina die de verandering van prikkels waarneemt
fovea
het deel van achter op het oog in het midden (0°), waar het centrum van de mens hun perifeer zicht is
blind spot
het deel van het oog achteraan (bij retina) op de plaats van de optische zenuw, waar het oog geen prikkels waarneemt (grootte van vuist op armlengte)
retina
het deel dat achter het netvliesbeeld ligt, vanachter in het oog (al het licht op valt op netvliesbeeld en wordt doorgegeven tot aan de kegeltjes/staafjes bij retina)
input
de (letterlijke) prikkels die het oog binnenkrijgt
output
de interpretatie die de persoon aan de prikkels geeft
proximale stimulus
informatie die via de zintuigen in de hersenen binnenkomt
distale stimulus
het werkelijke object
gewaarwording
de perceptie van de dingen die een persoon waarneemt
waarneming
de stimuli die binnenkomen en verwerkt worden door een persoon
intensiteit prikkel (R)
fysische intensiteit van een prikkel (objectief)
sensatie (S)
= elementaire gewaarwording (subjectief)
= registratie van prikkels
perceptie
= uiteindelijke waarneming (heel subjectief)
= interpretatie van prikkels: na processen
stimulus (S)
een prikkel die iemand waarneemt
respons (R)
de respons die een prikkel/stimulus bij iemand uitlokt
neuronen
zenuwcellen = de bouwstenen van het hersenstelsel (hercencellen)
neurale excitatie (E)
hoeveelheid zenuwimpulsen
elementaire gewaarwordingen
waarneming van de elementaire kenmerken
(van alle zintuigen)
vb. kleur, vorm, beweging, contouren, klanken,...
sensoriële psychofysica
houdt zich bezig met de meting van de elementaire gewaarwordingen
outer psychofysica
volume: meting van gewaarwording die de relatie tussen intensiteit van fysische prikkel (R) en intensiteit van sensatie (S) weergeeft
vb.
inner psychofysica
volume: meting van gewaarwording die relatie tussen intensiteit neurale excitatie (E) en intensiteit van sensatie (S) weergeeft
vb.
onderscheid tussen inner- en outer psychofysica werd gemaakt door Fechner (1860)
"Elemente der Psychophysik"
drempel
grens tussen een stimulus die 1 soort respons uitlokt en een stimulus die een ander respons uitlokt
absolute drempel (RL)
de drempel die het verschil aangeeft tussen het niet (meer) waarnemen van de prikkel en het wel waarnemen van de prikkel
onderdrempel
de absolute drempel, waar de niet waarneembare prikkel te klein is om waar te nemen
bovendrempel
de absolute drempel waar de niet waarneembare prikkel te groot is om waar te nemen
differentiële drempel (JND)
= just noticeable difference
interval tussen twee stimuluswaarden waar het verschil niet waarneembaar is (JND/DL)
detectietaak
een taak om de grens aan te geven vanaf waar je een prikkel waarneemt
discriminatietaak
een taak om aan te geven vanaf wanneer je een verschil waarneemt tussen twee prikkels
Weberfractie (k)
de waarde van de differentiële drempel over de standaardstimulus
k = 𝛥I / I
= constante verhouding tussen de grootte van de stimulus en het merkbaar verschil van twee stimuli
→ die geeft de hoeveelheid aan waarmee een waarde kan verschillen zonder dat het opgemerkt wordt door de persoon
(verschilt tussen sensoriële modaliteiten)
sensoriële modaliteiten
een stimulus heeft 4 kenmerken, modaliteit, locatie, intensiteit en tijdsduur, modaliteit is de soort waarneming om de prikkel te verwerken
vb. zicht, elektroshocks,...
onzekerheidsinterval (IU)
interval van onzekerheid of een hogere/lagere waarde van stimulus verschilt van de standaardstimulus (S1-S3)
wet van Weber-Fechner
een wet die de relatie tussen de stimulusintensiteit (R: fysica) en de sensatie sterkte (S: psychologie) toont in een logaritmische functie
sensatiewaarde gaat omhoog
→ stimulusintensiteit stijgt exponentieel
S = k . log R
hoe hoger de waarde van de stimulussterkte, hoe minder je het verschil tussen twee stimuli kunt waarnemen
gevoeligheid (SENS)
= sensitivity = v[u(H)-u(F)]
welke prikkels neemt de deelnemer waar
(hoe gevoelig is die persoon)
hoge SENS = veel hits/treffers, weinig vals alarm
lage SENS = weinig hits/treffers, veel vals alarm
signaalbeurten
beurten waarin de prikkel effectief aangeboden wordt
gissingsbeurten
(catch trials)
beurten waarin de prikkel niet aangeboden wordt
treffers (H)
signaalbeurten die juist waargenomen worden (hits)
missers
signaalbeurten die niet waargenomen worden
vals alarm (F)
gissingsbeurten die zogezegd waargenomen worden maar er niet zijn (false alarm)
juiste ontkenning
gissingsbeurten die ook niet waargenomen worden
antwoordtendens (BIAS)
= (response) bias = v[u(H)+u(F)]
heeft de deelnemer een voorkeur voor een bepaald antwoord (tendens tot gokken/niets zeggen?)
hoge BIAS = bias naar één van de antwoorden (ja)
lage BIAS = geen bias naar één van antwoorden
→ beste maat → c (criteriumwaarde) = -5 [z(H)+z(F)]
criteriumwaarde (c)
de lat waarboven de de proefpersoon ja zal antwoorden, en waaronder die nee zal zeggen STAT
signaaldetectietheorie
een methode om te kijken vanaf wanneer iemand een prikkel kan waarnemen (zonder invloed van gokken,.)
→ aanwezigheid = gewaarwording + beslissing
van een prikkel
met de twee factoren: gevoeligheid (SENS) en antwoordtendens (BIAS) kun je de validiteit controleren van de drempelwaarde meting die iemand doet
low level
laag stadium van visuele informatieverwerking
= registratie van input d.m.v. vurende neuronen
mid level
middelste stadium van visuele informatieverwerking
= organiseren van prikkels → vorm-, diepteperceptie..
(perceptuele groeperingen,...)
high level
hoog stadium van visuele informatieverwerking
= betekenisgeving van de verwerkte prikkels
vuren
neuronen die reageren door spikes als een een prikkel verschijnt in hun receptief veld
receptief veld
het deel van het visuele veld waar een specifieke neuron gevoelig voor is
lateral geniculate nucleus (LGN)
tussenstation tussen het oog en de visuele cortex
visuele cortex (V1)
het eerste corticaal gebied (achterkant van het brein) waar cellen reageren op visuele prikkels
responsprofiel
neuronen hebben een (eigen) specifiek responsprofiel, wat betekent dat ze reageren een een prikkel op een bepaalde locatie, in een bepaalde oriëntatie,...
simple cells
cellen met een responsprofiel dat heel gevoelig is voor locatie in het receptief veld, lijndikte, orientatie,...
complex cells
cellen met een wat stabieler responsprofiel, dat gevoelig is voor variaties van positie in hun receptief veld (maar zijn oriëntatiegevoelig)
hypercomplex cells
cellen met een responsprofiel dat enkel reageren als de lijnlengte overeenkomt met de grootte van hun receptief veld
tuning
= stimuluseigenschappen
specifieke responsprofielen zorgen voor cellen die een specifieke functie hebben in het waarnemingsproces (vb. vlek-, rand- of lijn-detector)
medio-temporale cortex (MT)
een aanduiding voor een aantal hersengebieden in de slaapkwab die een belangrijke rol spelen bij de vorming van het expliciete geheugen
"feature detectors"
neuronen zijn kenmerkdetectoren, omdat ze d.m.v. hun responsprofiel kenmerken van het beeld kunnen achterhalen
"filters"
responsprofielen kunnen gezien worden als filters van visuele informatieverwerking waardoor de prikkels gaan
spatiale frequentie
variatie tussen licht en donker per eenheid van oppervlakte
lage spatiale frequentie
(LSF)
weinig variatie tussen licht en donker (weinig details)
→ is eerder afbeelding in grote lijnen
hoge spatiale frequentie (HSF)
veel variatie tussen licht en donker (veel details)
→ is eerder voor specifiek kijken, niet in grote lijnen
dorsale stroom
informatieverwerking stroom die langs de bovenkant van het brein loopt en informatie zoekt/bevat over waar de prikkel zich precies bevindt
→ retinotopie
retinotopie
codering van locatie in het visueel veld
(kan in 3 soorten gebieden liggen: perifeer, paracentraal en centraal)
centraal
het centrum van het visueel veld → midden van beeld
(wordt geïdentificeerd aan begin van dorsale stroom)
paracentraal
het stuk van visueel veld tussen centraal en perifeer
(wordt geïdentificeerd in midden van dorsale stroom)
perifeer
de buitenkant van het visueel veld → rand van beeld
(wordt geïdentificeerd aan einde van dorsale stroom)
ventrale stroom
informatieverwerking stroom die langs de onderkant van het brein loopt en informatie zoekt/bevat over wat de prikkel precies is
corticale hiërarchie
het proces dat nodig is om de mapping te begrijpen
decoderen
omdat de input geen echt beeld is maar een verzameling van vurende hersencellen, moet het brein die informatie nog verder verwerken
= decoderen
mapping
retinotopische voorstelling van de prikkels
sheet
verbonden informatie van afzonderlijke neuronen
→ soort laken van geconnecteerde neuronen
= hersenschors
unfolding
het proces van de hersenschors (de 'sheet')
'ontvouwen' in een retinotopische map
retinotopische map
weergave van locatie van prikkels
specialisatie
groepen/stukjes neuronen die samenwerken en zich specialiseren in bepaalde soorten prikkels
modules
gespecialiseerde verwerkingseenheden
vb. stukje hersenschors dat specifiek gezichten codeert → fusiform face area (FFA),...
information flow
de richting waarin de informatie gaat
(bottom-up of top-down)
bottom-up
= feedforward
beeldinformatie verwerken
(van input naar output door verwerking prikkels)
top-down
= feedback
door al geweten/verwachte dingen zoeken naar specifieke input die de output zou kunnen 'verklaren'
re-entrant processing
als je iets al eerder ziet gaat het later (gemakkelijker) door dezelfde processen
→ opnieuw iets verwerken maar met meer kennis erover
groeperingswetten
wetten van de gestaltpsychologie, die tonen waarom we dingen groeperen, en welke dingen het liefst
nabijheid (proximiteit)
de groepering door afstand tussen entiteiten
similariteit
de groepering door similariteit van entiteiten
(vb. kleur, vorm, grootte,...)
bewegingsrichting
groepering door bewegingsrichting
continuïteit
groepering door de verderzetting van een zo eenvoudig mogelijke figuur → logisch continu
Prägnanz
(goodness-principe)
groepering door te groeperen met minste cognitieve inspanning = eenvoudigheidsbeginsel
pure distance law
wet van Kubovy en Wagemans
→ groepering op basis van nabijheid
→ waarmee aangetoond wordt dat groepering van
stippen (in stippen rasters) puur gaat om afstand
→ regelmaat, ambiguïteit, vorm,... maakte allemaal
niet uit