Inflatie =
Stijgen van de gemiddelde prijzen van goederen.
Inflatie berekenen =
RIC = NIC / PIC x 100
Invloed inflatie =
Inflatie heeft direct invloed op je koopkracht, die neemt dan af.
Vormen inflatie =
Kosteninflatie en bestedingsinflatie.
Gevolgen voor besteding in land =
Als de overheidsuitgaven hoger dan de belastinginkomsten heeft de overheid een begrotingstekort.
Voordelig en nadelig sparen =
Voordelig: veilig, biedt zekerheid
Nadelig: levert weinig op, spaargeld steeds minder waard, betaalt vermogensbelasting bij bepaald bedrag
Prijselasticiteit =
In welke mate een prijsverandering zorgt voor een verandering in de gevraagde hoeveelheid.
Prijselasticiteit berekenen =
Verandering van gevraagde hoeveelheid % / verandering van prijs %
Elastische vraag =
Gevraagde hoeveelheid reageert sterk op prijsverandering, getal kleiner dan -1.
Inelastische vraag =
Gevraagde hoeveelheid reageert zwak op prijsverandering, getal tussen -1 en 0.
Volkomen inelastische vraag =
Gevraagde hoeveelheid reageert niet op prijsverandering, getal 0.
Prijs stijgt: e - i- vi
Omzet daalt - omzet stijgt - omzet stijgt
Prijs stijgt elastisch, omdat …
De vraag daalt sterker dan de prijs stijgt.
Prijs stijgt bij inelastisch, omdat…
De vraag daalt zwakker dan de prijs stijgt.
Prijs stijgt bij volkomen inelastisch, omdat…
De prijs stijgt en de vraag gelijk blijft.
Prijs daalt: e - i - vi
Omzet stijgt - omzet daalt - omzet daalt
Prijs daalt bij elastisch, omdat…
De vraag stijgt sterker dan de prijs daalt.
Prijs daalt bij inelastisch, omdat…
De vraag stijgt zwakker dan de prijs daalt.
Prijs daalt bij volkomen inelastisch, omdat…
De prijs daalt en de vraag blijft gelijk.
Totale kosten + berekenen
Constante en variabele kosten samen, tk = tvk + tck —> tk = tckq + tvk
Gemiddelde kosten =
Gtk = tk/q of gvk+gck, gvk = tvk/q, gck = tck/q