gaswisseling afvoer
uitscheiding
het afvoeren van afvalstoffen door het lichaam
longen
deel van het ademhalingsstelsel; orgaan in de borstholte waar gaswisseling plaatsvindt
gaswisseling
opnemen van gassen uit de lucht en afgeven van gassen aan de lucht
luchtpijp
buis die de keelholte met de longen verbindt
bronchiën
vertakkingen van de luchtpijp waardoor lucht in de richting van de longen en terug wordt vervoerd
longblaasjes
blaasjes aan de uiteinden van de fijnste bronchiolen
diffusie
verplaatsing van stoffen van een plek met een hoge concentratie naar een plek met een lage concentratie
zuurstofconcentratie (zuurstofdruk)
aandeel van zuurstof in een gas of vloeistof
koolstofdioxideconcentratie (koolstofdioxidedruk)
aandeel van koolstofdioxide in een gas of vloeistof
zuurstoftransport
transport van zuurstof; in bloed voornamelijk door binding aan hemoglobine
hemoglobine
zuurstofbindend eiwitmolecuul in rode bloedcellen
koolstofdioxidetransport
transport van koolstofdioxide, in bloed voornamelijk als waterstofcarbonaationen
ademhalingsspieren
het middenrif, de binnenste en buitenste tussenribspieren en de buikspieren
ventilatiebewegingen
ademhaling door groter en kleiner worden van de longen
dode ruimte
inhoud van de bronchiën, de luchtpijp en de keel- of neusholte; wordt ongebruikt weer uitgeademd
restvolume
hoeveelheid lucht die na een maximale uitademing in de longen achterblijft
vitale capaciteit
hoeveelheid lucht die in één ademhaling maximaal kan worden verplaatst
longcapaciteit
de vitale capaciteit plus het restvolume
lever
orgaan waarin veel stofwisseling plaatsvind
leverlobjes
zeshoekige structuren binnen de lever
gal
wordt geproduceerd door de cellen van de lever en bevat onder andere water en galzuren
glucoseconcentratie
concentratie van glucose; wordt in het bloed min of meer constant gehouden door een regelmechanisme met insuline en glucagon
ureum
stof die ontstaat in de lever door omzetting van ammoniak
nieren
uitscheidingsorganen die overtollige en schadelijke stoffen uit het bloed verwijderen en urine produceren
nierschors
buitenste deel van de nieren waar urine wordt gevormd
niermerg
deel van de nieren waar urine wordt gevormd
urine
stof die door de nieren wordt gevormd en die bestaat uit water, zouten en schadelijke stoffen
urineblaas
orgaan waarin urine tijdelijk wordt opgeslagen
niereenheid
deel van een nier dat voor het grootste deel bestaat uit een nierbuisje
kapsel van bowman
begin van een nierbuisje: deel met openingen die doorlaatbaar zijn voor kleine moleculen
glomerulus
vertakking van de nierslagader die zich in het nierkapsel verder vertakt tot een kluwen van haarvaten
nierbuisje
deel van een niereenheid waarin urine wordt gevormd; bestaat uit twee gekronkelde delen en de lis van Henle
ultrafiltratie
proces waarbij een deel van het bloedplasma vanuit de haarvaten in het nierkapsel wordt geperst
terugresorptie
opname van nuttige stoffen uit de voorurine via actief transport door cellen in de wand van de nierbuisjes, gevolgd door afvoer naar de bloedvaten
reabsorptie
opname van nuttige stoffen uit de voorurine via actief transport door cellen in de wand van de nierbuisjes, gevolgd door afvoer naar de bloedvaten
ADH
hormoon uit de hypofyse dat de doorlaatbaarheid van de celmembranen in de nierbuisjes en de verzamelbuisjes vergroot, waardoor meer water aan de voorurine wordt onttrokken
waterhuishouding
regeling van de hoeveelheid water binnen het lichaam
huid
grootste orgaan van het lichaam dat beschermt tegen invloeden van buiten en ervoor zorgt dat het lichaam op de juiste temperatuur blijft, vormt de eerste verdedigingslinie
zweetklieren
klieren in de lederhuid die zweet produceren
regelkringen
systeem dat ervoor zorgt dat een bepaalde waarde wordt hersteld of in stand gehouden
temperatuurregulatie
herstellen of in stand houden van de gewenste lichaamstemperatuur door organismen
uitwendige milieu
omgeving van een organisme
zweet
product van zweetklieren; bestaat voornamelijk uit water en zouten
lichaamseigen
stoffen of cellen die door je lichaam worden gemaakt of onderdeel zijn van je lichaam
lichaamsvreemd
stoffen of cellen die niet in je lichaam thuishoren
antibiotica
medicijnen die bacteriën doden of hun groei remmen
resistent
ongevoelig, bijvoorbeeld een bacterie die ongevoelig wordt door overmatig gebruik van antibiotica
virussen
eiwitmantels met daarin een streng DNA of RNA; zijn geen organisme en kunnen alleen overleven en zich voortplanten als het lukt om een lichaamscel binnen te dringen
DNA-virus
virus dat bestaat uit een streng DNA met daaromheen een eiwitmantel
RNA-virus
virus dat bestaat uit een streng RNA met daaromheen een eiwitmantel
eiwitmantel
omhulsel van een virus met daarbinnen een streng DNA of RNA
slijmvliezen
vocht producerende cellen die samen met de huid de eerste verdedigingslinie vormen in de bescherming tegen gevaren van buitenaf
aangeboren afweer
snelle eerste afweer, gericht tegen verschillende typen ziekteverwekkers; komt bij de meeste organismen voor
verworven afweer
afweer gericht tegen één type ziekteverwekker en tegen veranderde eigen cellen; komt alleen bij gewervelde dieren voor
beenmerg
bevat adulte stamcellen waaruit verschillende typen witte bloedcellen, zoals fagocyten, mestcellen en lymfocyten ontstaan
lymfeknopen
hierin bevinden zich witte bloedcellen en wordt lymfe gezuiverd van onder andere ziekteverwekkers
B-cellen
lymfocyten die in het beenmerg zijn gerijpt
antigenen
moleculen (vaak eiwitten) die zich op een celmembraan bevinden en het afweersysteem kunnen activeren
macrofagen
fagocyten die binnendringende ziekteverwekkers snel onschadelijk maken
mestcellen
witte bloedcellen die zich vooral in de weefsels van de huid en slijmvliezen bevinden; geven chemische stoffen zoals histamine af bij contact met lichaamsvreemde stoffen, ziekteverwekkers of stoffen die bij een verwonding vrijkomen
receptoren
moleculen op celmembraan van lymfocyt die één type antigeen kunnen binden
T-helpercellen
ze produceren bepaalde stoffen, waardoor de ontwikkeling van cytotoxische T-cellen wordt geactiveerd
cytotoxische T-cellen
gaan op zoek naar door ziekteverwekkers geïnfecteerde lichaamscellen
geheugencellen
langlevende cellen die bij een nieuwe infectie met een bekende ziekteverwekker de antigenen direct herkennen
natuurlijke immuniteit
immuniteit die wordt verkregen als reactie op het binnendringen van een ziekteverwekker
kunstmatige immuniteit
immuniteit die wordt verkregen door bewuste blootstelling aan een antigeen
vaccinatie
toediening van een stof die het afweersysteem activeert en daardoor immuniteit opwekt
actieve immuniteit
immuun maken door het activeren van het afweersysteem door vaccinatie
passieve immuniteit
tijdelijk immuun maken door inspuiten van antistoffen in de vorm van een antiserum
transplantatie
vervangen van een aangetast weefsel of orgaan door een ander weefsel of orgaan
donor
iemand die een weefsel of orgaan afstaat voor transplantatie
acceptor
ontvanger van een weefsel of orgaan bij transplantatie
ABO-systeem
systeem van bloedgroepen dat onderscheid maakt tussen bloedgroepen A, B, AB en 0 (nul) op grond van twee antigenen op de celmembranen van rode bloedcellen
bloedtransfusie
transfusie waarbij een patiënt alleen het bestanddeel van het bloed krijgt dat hij nodig heeft, meestal zijn dat rode bloedcellen
resusfactor
eiwit dat bij 85% van de mensen op de celmembranen van de rode bloedcellen voorkomt