Stofeigenschappen
Kenmerken waar je een stof aan kunt herkennen, zoals geur, kleur, en brandbaarheid.
Gevarensymbool
Pictogrammen op verpakkingen die aangeven of een stof gevaarlijk is.
H-zinnen
Zinnen die informatie geven over de gevaren van een stof.
P-zinnen
Zinnen die instructies geven voor veilig gebruik van een stof.
Zuivere stof
Een stof die bestaat uit Ă©Ă©n soort molecuul.
Mengsel
Een stof die bestaat uit twee of meer verschillende soorten moleculen.
Oplossing
Een mengsel waarin een stof is opgelost in een oplosmiddel.
Suspensie
Een vloeibaar mengsel dat niet goed gemengd is en troebel lijkt.
Moleculen
De kleinste deeltjes van een stof, waaruit stoffen zijn opgebouwd.
Dichtheid
De massa van een stof per eenheid van volume.
Kookpunt
De temperatuur waarop een stof overgaat van vloeibaar naar gas.
Smeltpunt
De temperatuur waarop een stof overgaat van vast naar vloeibaar.
Faseovergang
De verandering van de ene fase van een stof naar een andere fase.
Cohesiekracht
De aantrekkingskracht tussen moleculen van dezelfde stof.
Adhesiekracht
De aantrekkingskracht tussen moleculen van verschillende stoffen.
Dauw
Vloeibaar water dat condenseert uit waterdamp, zichtbaar als kleine druppels.
Verdampen
De faseovergang van vloeistof naar gas.
Condenseren
De faseovergang van gas naar vloeistof.
Bevriezen
De faseovergang van vloeistof naar vaste stof bij 0 °C of lager.
Stollen
De faseovergang van vloeistof naar vaste stof bij een temperatuur boven de 0 °C.
Isobaren
Lijnen op een weerkaart die gebieden met gelijke luchtdruk verbinden.
Hogedrukgebied
Een gebied waar de luchtdruk hoger is dan in de omgeving, vaak zonnig weer.
Temperatuur
Een maat voor hoe warm of koud iets is, meestal gemeten in graden Celsius.
Thermometer
Een instrument voor het meten van temperatuur.
Rijpen
Faseovergang waarbij waterdamp vast wordt zonder eerst vloeibaar te worden.