1/102
Vocabulary flashcards generated from lecture notes on psychodiagnostics, psychometrics, and intelligence testing.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Psychologische test
Een beoordelingsprocedure die ontworpen is om een psychometrisch onderbouwde maat van een of meer psychologische eigenschappen te verschaffen.
Interindividuele verschillen
Het verschil tussen twee mensen.
Intra-individuele verschillen
Verschillen binnen in een individu.
Psychologische eigenschappen
Kenmerken die iets zeggen over hoe mensen verschillen in hun prestaties en gedragswijze.
Operationaliseren
Vertalen tot iets dat meetbaar is.
Validiteit
Meet de test écht wat hij moet meten?
Betrouwbaarheid
Levert de test consistente resultaten?
Objectiviteit
Is de score onafhankelijk van wie de test afneemt of beoordeelt?
Psychometrie
De wetenschappelijke onderbouw van testen.
Het domein van een test
Het geheel van psychologische eigenschappen dat door de test gedekt wordt.
Face validity
de mate waarin een psychodiagnosticus de test acceptabel vindt om af te nemen.
Onpartijdigheid (test fairness)
Een test biedt gelijke kansen aan iedereen, ongeacht achtergrond, cultuur, geslacht…
Bias
Een bepaalde groep mensen scoort systematische anders , ondanks een gelijk vaardigheidsniveau.
Enkelvoudige algemeen-niveautests
Algemene inschatting van cognitieve mogelijkheden.
Veelvoudige algemeen-niveautests
Meten van meer specifieke cognitieve vaardigheden via subtests.
Speciale niveautests
Meten van één specifieke vaardigheid of functie (vb. geheugen of motoriek).
Vorderingentest
Voor evalueren van leer- of trainingsdoelen.
Observatietests
Externe beoordelaar registreert gedrag en vertaalt dit naar scores.
Somato-fysiologische methoden
Meting van lichamelijke processen gekoppeld aan psychologische kenmerken.
Zelfbeoordelingen
Client vult zelf een vragenlijst in.
Projectieve technieken
Reacties op vage prikkels, die iets zeggen over innerlijke wereld.
HGD is doelgericht
Handelen met een duidelijk doel voorkomt over- of onderbehandeling.
HGD focust op transactionele ontwikkelingsprocessen
Kinderen ontwikkelen zich in interactie met hun omgeving – niet losstaand.
HGD is gericht op de behoefte van de zorgvrager
Behoeften vertrekken vanuit de zorgvrager, niet de expert.
HGD hecht waarde aan het positieve van de zorgvrager en de omgeving
Focus op kwaliteiten, talenten, krachten van de zorgvrager en zijn omgeving.
HGD is gericht op samenwerking
Zorgvrager staat centraal – partnerschap is gelijkwaardig.
GHD verloopt systematisch en benut wetenschappelijke kennis
Werken volgens een planmatige, doelgerichte aanpak met 6 fasen.
Alle actoren zijn van belang
Niet alleen het kind, ook ouders, leerkrachten, hulpverleners… zijn cruciaal.
Psychodiagnostiek
Diagnostiek is een proces waarbij sprake is van een hulp- of zorgvraag die in kaart wordt.
Indicatiestelling
Het proces dat op basis van de hulp of zorgvraag van een natuurlijke persoon en de analyse van de beschikbare relevante gegevens betreffende die persoon de behoefte aan hulp- en zorgverleningvan die persoon vaststelt.
Assessment
Afhankelijk van de context verwijst deze term naar de volledige diagnostische cyclus of naar een specifiek onderdeel ervan.
Classificatie
Indelen van personen op basis van overeenkomsten met anderen.
Empirische cyclus
Algemene procedure om op een wetenschappelijke manier kennis te verwerven.
Observation
gegevens en verschijnselen verzamelen.
Inductie
Hypothese formuleren op basis van patronen in de observaties.
Deductie
Afleiden van toetsbare voorspellingen uit hypothese.
Toetsen
Hypothese testen via onderzoek.
Evaluatie
Resultaat interpreteren en hypothese bevestigen/aanpassen.
Psychodiagnostische cyclus
Een model dat gebrukt wordt om een hulpvraag te analyseren en tot een onderbouwd advies of interventie te komen.
Handelsgerichte diagnostiek (HGD)
Een model dat gericht is op het ondersteunen van hulpverleners, met het doel om kinderen en jongeren te helpen.
HGD
Een cyclisch zoek- en beslissingsproces waarbij informatie wordt verzameld, geïntegreerd en afgewogen met het oog op concrete, doelgerichte handelingsadviezen.
Onderkennend diagnostiek
Vaststellen van het probleem / stoornis.
Verklarend diagnostiek
Verklaring geven voor het probleem.
Voorspellend / Indicatief diagnostiek
Toekomst inschatten Interventies kiezen.
Evaluerend diagnostiek
Evalueren van de effecten van een interventie.
Biopsychosociaal kader
Bagage die we altijd meenemen, bekijken het samen.
Ideografisch kader
Uniekheid van die persoon (samenwerkingsmodel).
Nomothetische diagnostiek
Info die de persoon gemeen heeft met anderen.
Integratief beeld
Info verzamelen, waarna we alles samenbrengen, wat beïnvloed wat.
Normering
Testscores interpreteren door ze te vergelijken met die van anderen.
Schaleren
De antwoorden op een test omzetten in een score die inhoudelijk geïnterpreteerd kan worden.
Items
Vragen of beweringen die een reactie uitlokken bij de respondent.
Open respons (antwoordschaal)
Antwoord wordt zelfstandig gegenereerd (woord, stuk tekst, tekening, …).
Gesloten respons (antwoordschaal)
Keuze maken uit voorgedrukte antwoorden (meerkeuzevragen, Likert- schalen, gedwongen-keuzevragen, checklists, …).
Open-antwoordvragen
Vragen waarop de respondent vrij mag antwoorden.
Meerkeuzevragen
Een reeks vragen met telkens 3 of 4 antwoordmogelijkheden, waarvan 1 het (meest) correct is en de andere dienen als afleider.
Checklist
Een lijst met woorden of uitspraken, waarbij de respondent alle woorden of uitspraken aankruist die bij hem passen.
Beoordelingsschalen
Bij elke uitspraak over een bepaald thema hoort een cijferwaarde.
Likert-schalen
Een beoordelingsschaal waarbij respondenten aangeven in welke mate ze het eens zijn met een stelling.
Spiegelitems
Item dat inhoudelijk omgekeerd is geformuleerd tov andere items.
Gedwongen-keuzevragen
De respondent krijgt een aantal uitspraken of een aantal kenmerken voorgeschoteld waarbij hij moet kiezen welke het best bij hem past.
Ruwe score
De totaalscore die iemand behaalt op een test, voordat deze score wordt geïnterpreteerd of vergeleken.
Afgeleide uitslag
Een gestandaardiseerde score, die toelaat om de prestaties van een individu te vergelijken met een relevante groep of een vooraf bepaald criterium.
Normgerichte vergelijking
We vergelijken met een normgroep.
Criteriumgerichte vergelijking
We vergelijken met een voorafbepaald niveau.
Persoonsgerichte vergelijking
We vergelijken met eigen eerdere score.
Normeringsonderzoek
Een studie waarbij een test wordt afgenomen bij een representatieve en voldoende grote groep (de normgroep).
COTAN
Een commissie binnen het Nederlandse instituut van psychologen.
Het Flynn-effect
Over generaties stijgen ruwe intelligentiescores (zonder dat mensen slimmer worden).
Psychometrie
Het wetenschappelijk meten van psychologische eigenschappen zoals intelligentie, faalangst, of depressie.
Betrouwbaarheid
De mate waarin testresultaten consistent zijn over tijd, personen en omstandigheden heen.
Klassiek testtheorie KTT
Maakt onderscheid tussen drie scores: Gemete score, Ware score, Meetfout.
Gemete score
= Ware score + meetfout.
Systematische meetfouten
Fouten die aan de test zelf vastzitten en dus bij elke meting dezelfde fout veroorzaken.
Toevallige meetfouten
Onvoorspelbare fouten, hangen af van het testmoment/beoordelaar/respondent en zijn niet systematisch.
Standaardmeetfout (SE)
Een schatting van hoeveel de score kan schommelen door toevallige fouten.
Betrouwbaarheid (rxx’)
Drukt uit hoe consistent en precies een test meet.
Betrouwbaarheidsinterval
Geeft aan tussen welke waarden de ware score van een persoon waarschijnlijk ligt.
Validiteit
De mate waarin een test aan zijn doel beantwoordt.
Indruksvaliditeit
De test lijkt de bedoelde eigenschat te meten.
Inhoudsvaliditeit
De test dekt alle relevante aspecten van de eigenschap in juiste verhouding.
Constructvaliditeit
Onderzoeken of de test werkelijk het bedoelde psychologische construct meet.
Criteriumvaliditeit
In hoeverre komt de testscore overeen met gedrag of meting buiten de test (het criterium)?
Concurrente validiteit
Gelijktijdige meting.
Predictieve validiteit
Toekomstige voorspelling.
Succesvol oud worden
Een persoonlijke en context gebonden proces dat afhankelijk is van de levensgeschiedenis, sociale omgeving en de mate waarin lichamelijke en cognitieve veranderingen geaccepteerd worden.
Disability paradox
Welbevinden ≠ perfecte gezondheid.
Handelingsbekwaamheid
Juridische term: bv. woning verkopen vereist handelingsbekwaamheid.
Beslissingsbekwaamheid
Vermogen om zelfstandig beslissingen te nemen.
Infantilisering vermijden
Behandel ouderen niet als kinderen – pas taal en gedrag aan met respect.
Emotieregulatie
pogingen om invloed uit te oefenen op welke emoties men voelt, wanneer men ze voelt, en hoe ze worden ervaren/uitgedrukt.
Persoonlijkheid
van latijns ‘persona’, verwijst naar de theatrale maskers die gebruikt werden door toneelspelers. De maskers verwezen naar de verschillende personages met elk hun eigenheden.
Persoonlijkheid
een differentieel psychologisch begrip, waarmee men de verschillen in gedrag van mensen probeert te systematiseren, te begrijpen, te verklaren en te voorspellen.
gedragsconsistentie
je vertoont gelijkaardig gedrag in verschillende contexten.
Categorisch (typebenadering)
bestaat persoonlijkheid uit types: je bent het één of het ander.
Dimensioneel (trekbenadering)
bestaat persoonlijkheid uit trekken op een continuüm: je hebt een beetje of veel van iets.
Impliciete theorie
Intuïtieve, onbewuste overtuigingen over hoe persoonlijkheidskenmerken samenhangen.
Expliciete theorie
Bewust en systematisch opgebouwd model over hoe persoonlijkheid werkt.
Lexicale trektheorie
We kunnen persoonlijkheids-trekken afleiden uit hoe mensen elkaar beschrijven.
Projectieve testen
zijn indirecte meetmethoden om persoonlijkheid te onderzoeken, gebaseerd op het principe van projectie.