unite 1 - voyages
Studied by 0 people
Call Kai
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards
Knowt Play1/109
Earn XP
Description and Tags
apprendres: 1,2,4,5,6,8,10 - Libre Service
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
110 Terms
aankomen
arriver
vertrekken
partir
reizen
voyager
de autoweg
lâautoroute
de bestemming
la destination
het vliegveld
lâaĂ©roport
lâavion
het vliegtuig
de trein
Le train
De auto
La voiture
De boot
Le bateau
Het weerbericht
La météo
België
La belgique
Luxemburg
le Luxembourg
Zwitserland
la Suisse
Nederland
les Pays-Bas/la Hollande
Marokko
le Maroc
Turkije
la Turquie
Frankrijk
la France
Spanje
lâEspagne
Duitsland
lâAllemagne
VS
les Ătats-Unis
de fiets
la bicyclette
de temperatuur
la température
de toerist
le touriste
de plattegrond
le plan
de ramp
le désastre
het begin
le début
de reis
le voyage
rijden
rouler
de grens
la frontiĂšre
de tol
le péage
de aankomst
lâarrivĂ©e
misselijk zijn
avoir mal au cĆur
parkeren
garer
vanwege
Ă cause de
de werkzaamheden
les travaux
de file
le bouchon
het vertrek
le départ
een kaartje nemen
prendre un ticket
het (verkeers) bord
le panneau
vertalen
quitter
de weg
la route
de afrit
la sortie
de omleiding
la déviation
uitgaan, naar buiten gaan
sortir
het tankstation
la station-service
de terugkeer, terugreis
le retour
het loket
le guichet
haast je!
dĂ©pĂȘche-toi !
de rij
la queue
de richting
la direction
overstappen
changer
uitstappen
descendre
het (trein) station
la gare
missen
rater
oversteken
traverser
de lijn
la ligne
de reisroute
lâitinĂ©raire
het enkeltje
lâaller-simple
het retourtje
lâaller-retour
het (trein) kaartje
le billet
le quai
het perron
het spoor
la voie
de vertraging
le retard
de vlucht
le vol
rechtstreeks
direct
bezet
occupé
een staanplaats
une place debout
een zitplaats
une place assise
le terminus
het eindpunt
dormir
slapen
fatgué(e)
vermoeid
assieds-toi!
ga zitten
la carte Navigo
de OV-chipkaart
ĂȘtre pressĂ©
haast hebben
jâouvre (ouvrir)
ik open (openen)
le voyageur
de reiziger
simple
eenvoudig
lâescalator
de roltrap
de rien
geen dank
ĂȘtre en retard
te laat zijn
le distributeur (automatique)
de kaartjes automaat
la carte bancaire
de bankpas
avoir envie de
zin hebben om
jâen ai marre
ik ben het zat
le trajet
het traject, de route
le pont
de brug
le carrefour
het kruispunt
le rondpoint
de rotonde
quinze jours
twee weken
lâavantage
het voordeel
bronzer
bruin worden
la rondonnée
de wandeltocht
profiter de
genieten van
revenir
terugkomen
faire de lâescalade
klimmen
câĂ©tait (ĂȘtre)
het was
jâavais
ik had
tout le temps
de hele tijd
louer
huren
Note 
Flashcards (79)