FR Examen | Voorzetsels en signaalwoorden

par

(lopen)door/(gaan)met(de vliegtuig)

Il s’agit de

het gaat over

devant (plaats)

voor

à la fois

tegelijkertijd (relativering/beperking)

au fond

eigenlijk (relativering/beperking)

d’ailleurs

trouwens (relativering/beperking)

du reste

trouwens (relativering/beperking)

par ailleurs

trouwens (relativering/beperking)

proprement dit

eigenlijk (relativering/beperking)

quant à

wat betreft (relativering/beperking)

toujours est-il que

zoveel is zeker dat (relativering/beperking)

sans doute

waarschijnlijk (bevestiging)

à juste titre

terecht (bevestiging)

certes

zeker (bevestiging)

afin de

om (te), opdat (doel/middel)

afin que

om (te), opdat (doel/middel)po

pour que

opdat (doel/middel)

d’autant plus que

temeer daar (nadruk)

davantage

meer (nadruk)

de même

zelfs (nadruk)

en fait

eigenlijk (nadruk)

non seulement…mais encore

niet alleen…maar ook (nadruk)

surtout

vooral (nadruk)

voire

zelfs (nadruk)

il se peut

het kan/is mogelijk (waarschijnlijkheid)ai

ainsi

zo (gevolg/conclusie)

de cette façon

op die manier (conclusie/gevolg)

de sorte que

zodat (gevolg/conclusie)

en fin de compte

uiteindelijk (conclusie)

or

welnu/uiteindelijk (conclusie/gevolg)

si bien que

zozeer dat (conclusie/gevolg)

aussi (aan begin zin)

dan ook (reden)

c’est à dire

dat wil zeggen (verklaring/reden)

c’est que

dat komt omdat (reden)

comme (begin zin)

omdat (reden)

d’autant plus que

zeker omdat (reden/verklaring)

en effet

inderdaad/doordat (reden/verklaring)

puisque

omdat immers, aangezien (verklaring)

suite de

ten gevolge van (reden)

alors que

terwijl (tegenstelling)

au lieu de

in plaats van (tegenstelling)

à moins que

tenzij (tegenstelling)

bien que

hoewel (tegenstelling)

cependant

toch, echter (tegenstelling)

en revanche

daarentegen (tegenstelling)

néanmoins

niettemin, toch (tegenstelling)

on a beau (+ hele ww)

hoe … ook, hoewel (tegenstelling)

pourtant

toch (tegenstelling)

quand même

toch (tegenstelling)

quoique

hoewel (tegenstelling)

sinon

zo niet (tegenstelling)

soit … soit

hetzij … hetzij (tegenstelling)

tandis que

terwijl (tegenstelling)

tout de même

toch (tegenstelling)

toutefois

toch (tegenstelling)

ainsi

zo (vergelijking/toelichting)

autant … que

evenals (vergelijking)

ainsi que

net zoals (vergelijking)au

aussi que

ook als (vergelijking)

comme

zoals (vergelijking)

c’est le cas

dat is het geval (toelichting)

comme si

alsof (maar het is niet zo) (toelichting)

alors que

terwijl (tijd)

dès que

zodra (tijd)

désormais

voortaan (tijd)

lors de

tijdens (tijd)

lorsque

toen (tijd)

tout à coup

plotseling (tijd)

tout de suite

meteen (tijd)a p

à partir de

vanaf (opsomming)

également

ook

de plus

bovendien (opsomming)

en outre

bovendien (opsomming)

puis

vervolgens (opsomming/uitbreiding)

tout compte fait

alles welbeschouwd (opsomming)

à moins que

tenzij (voorwaarde)

au cas où

in het geval dat (voorwaarde)

pourvu que

mits (voorwaarde)