VOC Grieks; 0.3

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
GameKnowt Play
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/52

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Greek

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

53 Terms

1
New cards

λυειν

λυω, losmaken

2
New cards

ποιειν

ποιω, maken / doen

3
New cards

διδοναι

διδωμι, geven

4
New cards

είναι

ειμι, zijn

5
New cards

βουλεσθαι

βουλομαι, willen

6
New cards

δυνασθαι

δυναμαι, kunnen

7
New cards

εχειν

εχω, hebben / houden

8
New cards

λέγειν

λεγω, zeggen / vertellen / spreken

9
New cards

αγειν

αγω, voeren / brengen

10
New cards

λαμβανειν

λαμβανω, nemen / gevangennemen / krijgen

11
New cards

σωιζειν

σωιζω, redden

12
New cards

κομίζειν

κομιζω, brengen

13
New cards

λειπειν

λειπω, verlaten / achterlaten

14
New cards

ψευγειν

ψευγω, vluchten

15
New cards

αποκτεινειν

αποκτεινω, doden

16
New cards

κρυπτειν

κρυπτω, verbergen

17
New cards

κρινειν

κρινω, oordelen

18
New cards

πεμπειν

πεμπω, zenden

19
New cards

ο δούλος

του δουλου, de slaaf

20
New cards

εσθιειν

εσθιω, eten

21
New cards

θαυμαζειν

θαυμαζω, verwonderd zijn / bewonderen

22
New cards

ο παις

του παιδος, de jongen

23
New cards

το δωρον

του δωρου, het geschenk

24
New cards

δέχεσθαι

δεχομαι, ontvangen

25
New cards

το χρημα

του χρηματος, het ding

26
New cards

το χρηματα

του χρηματων, het geld / het bezit / de rijkdom

27
New cards

ευρισκειν

ευρισκω, vinden

28
New cards

ο στρατηγος

του στρατηγου, de aanvoerder

29
New cards

ευ

bijwoord, goed

30
New cards

μαχεσθαι

μαχομαι (+dat.), strijden / vechten (om iets)

31
New cards

υπό

(+gen.) door / (+dat.) onder

32
New cards

ο ψιλος

του ψιλου, de vriend

33
New cards

η ψιλη

της ψιλης, de vriendin

34
New cards

ψιλος

ψιλή, ψιλον, geliefd ((+gen.)aan iemand)

35
New cards

εκ, εξ

(+gen.) uit

36
New cards

ου, ουκ, ουχ

/ , niet

37
New cards

αποκρίνεσθαι

αποκρινομαι, antwoorden

38
New cards

η παιδισκη

της παιδισκης, het meisje

39
New cards

εγώ

(ε)με, acc.

(ε)μου, gen. Ik

(ε)ποι, dat.

40
New cards

βοηθειν

βοηθω (+dat.), (iemand) helpen

41
New cards

ο κινδυνος

του κινδυνου, het gevaar

42
New cards

ο οινος

του οινου, de wijn

43
New cards

αισθανεσθαι

αισθανομαι (+gen.), (iets) bemerken / (iets) voelen

44
New cards

45
New cards

αρα

vraagpartikel, blijft onvertaald

46
New cards

δεισθαι

δέομαι (+gen.), (iets) nodig hebben / (iets) vragen

47
New cards

τις, τι (zelfstandig) / τις (bijvoeglijk)

τινος (zelfstandig) / τις, τι (bijvoeglijk)

iemand, iets / een, een of andere (mv. enkele)

48
New cards

τίς, τί (zelfstandig) / τί / τίς (bijvoeglijk)

τίνος (zelfstandig) / vraagwoord / τίς (bijvoeglijk)

wie? wat? / waarom? / welke?

49
New cards

ο ιππος

του ιππου, het paard

50
New cards

αίρειν

αίρω, nemen / grijpen / innemen

51
New cards

κελευειν

κελευω, bevelen

52
New cards

καλός

καλή, καλον, mooi / goed / edel

53
New cards

νέος

νέα, νέον, nieuw / jong