frans kut docent jou jou lets gooo

Les loisirs (m mv)

De vrij tijd

Mignon, mignonne

Schattig

Faire du cheval

Paardrijden

Jouer de la musique

Muziek maken

Le message

Her bericht

Le joueur

De speler

Le match

De wedstrijd

Le ballon de foot

De voetbal

Beaucoup

Veel

d’accord

Okay

La passion

De passie

Faire du vélo

Fietsen

Jouer au foot

Voetballen

Lire

Lezen

I’équipe (v)

Het team

Le jeu

Het spel

La compétition

De competitie

Un peu

Een beetje

Ensemble

Samen

Mon sport préféré

Mijn lievelingssport

Rencontrer

Ontmoeten

Gagner

Winnen

Avoir peur

Bang zijn

Faire mal, ça fait mal

Pijn doen, dat doet pijn

Étre d’accord

Het eens zijn

Attaquer

Aanvallen

Dur

Zwaar

Tout le monde

Iedereen

Je cours

Ik ren

Contre

Tegen

Le bleu

De blauwe plek

La blessure

De verwonding, de blessure

Assez

Nogal

Défendre

Verdedigen

I’adversaire (m)

Tegenstander

Fort

Sterk

Le champion, la championne

De kampioen, de kampioenen

I’avenir (m)

De toekomst

Travailler dur

Hard werken

Tu crois?

Geloofde je? Denk je?

Le rêve

De droom

La fois

De keer

Quoi?

Wat?

Bonne chance

Veel succes

Je veux bien

Graag

I’entrée (v)

De ingang

(Ne)…jamais

Nooit

Tous les jours

Iedere dag

Le billet

Het kaartje

Je connais

Ik ken

Excusez-moi

Sorry

Je suis

Ik ben

Tu es

Jij bent

Il/elle/on est

Hij/zij/wij zijn

Nous sommes

Wij zijn

Vous êtes

Jullie zijn, u bent

Ils sont

Zij zijn (m)

Elles sont

Zij zijn (v)

J’ai

Ik heb

Tu as

Jij hebt

Il a

Hij heeft

Elle a

Zij heeft

On a

Wij hebben, men heeft

Nous avons

Wij hebben

Vous avaz

Jullie hebben, u heeft

Ils ont

Zij hebben (m)

Elles sont

Zij hebben (v)

Je fais

Ik maak, ik doe

Tu fais

Jij maakt, jij doet

Il fait

Hij maakt, hij doet

Elle fait

Zij maakt, zij doet

On fait

Wij maken, wij doen; men maakt, men doet

Nous faisons

Wij maken, wij doen

Vous faites

Jullie maken, jullie doen, u maakt; u doet

Ils font

Zij maken, zij doen (m)

Elles font

Zij maken, zij doen (v)

Et quart

Kwart over

Et demie

Half

Moins le quarte

Kwart voor

Midi

‘‘s middags

Minuit

‘‘s nachts

Mon (m) ma (v) mes (mee)

Mijn

Ton (m) ta (v) tes (mee)

Jouw

Son (m) sa (v) ses (mee)

Zijn

Son (m) sa (v) ses (mee)

Haar

notre

E ons

votre

E Jullie/uw

leur

E hun

nos

M onze

vos

M jullie/ uw

leurs

M hun

Le tennis, c’est vraiment mon truc

Tennis is echt mijn ding

C’est ma passoin

Het is mijn passie

Rendez-vous à quarte heures

We spreken af om vier uur

J’aime mon sport

Ik hou van mijn sport

C’est qui à l’appereil

Wij is er aan de lijn

D’accord, ça marche

Okay, afgesproken

La camping

De camping