verbes

contredire

contredire

tegenspreken

interdire

verbieden

médire

kwaadspreken

prédire

voorspellen

écrire

schrijven

émouvoir

ontroeren

envoyer

sturen, zenden

faire

doen, maken

falloir

moeten

fuir

vluchten

lire

lezen

décrire

beschrijven

inscrire

inschrijven

(s')inscrire

zich inschrijven

prescrire

voorschrijven (dokter)

souscrire

onderschrijven

promouvoir

bevorderen, promoten

renvoyer

terugzenden

contrefaire

namaken

défaire

losmaken

refaire

opnieuw maken

satisfaire

voldoen

s'enfuir

wegvluchten

élire

verkiezen

relire

herlezen

mettre

plaatsen, zetten, aantrekken

moudre

malen (koffie)

mourir

sterven

plaire

behagen, bevallen

pleuvoir

regenen

pouvoir

kunnen, mogen

prendre

nemen

recevoir

ontvangen, krijgen

admettre

toegeven

émettre

uitzenden

permettre

toestaan

promettre

beloven

soumettre

onderwerpen (ww)

transmettre

overbrengen

déplaire

niet bevallen

se plaire

elkaar bevallen

apprendre

leren

comprendre

begrijpen

entreprendre

ondernemen

reprendre

terugnemen

surprendre

verrassen

apercevoir

opmerken

décevoir

ontgoochelen

résoudre

oplossen

rire

lachen

rompre

verbreken

savoir

weten, kunnen

suffire

volstaan

suivre

volgen

se taire

zwijgen

tenir

houden

absoudre

vergeven

sourire

glimlachen

interrompre

onderbreken

poursuivre

achtervolgen

taire

verzwijgen

appartenir à

behoren aan

obtenir

bekomen

retenir

onthouden, tegenhouden

soutenir

steunen

vaincre

overwinnen

valoir

waard zijn

venir

komen

vivre

leven

voir

zien

vouloir

willen

naître

geboren worden

convaincre

overtuigen

devenir

worden

intervenir

tussenkomen

parvenir (à)

ertoe komen

prévenir

voorkomen, verwittigen

se souvenir (de)

zich herinneren

survivre (à)

overleven

revivre

herleven

pourvoir

voorzien (van iets)

prévoir

voorzien

revoir

herzien, weerzien

vieillir

verouderen

partir

vertrekken

dormir

slapen

mentir

liegen

servir

(be)dienen

sortir

buitengaan, uitgaan

sentir

ruiken, voelen

se repentir

berouw hebben

ressentir

gewaarworden, voelen

ouvrir

openen

couvrir

dekken, bedekken

découvrir

ontdekken

entrouvrir

half openen

offrir

geven, aanbieden, schenken

recouvrir

bedekken, overtrekken

rouvrir

opnieuw openen

souffrir

lijden