1/48
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Slagaders (arteriën)
Vervoeren zuurstofrijk bloed van het hart naar het lichaam (behalve longslagader).
Aders (venen)
Vervoeren zuurstofarm bloed naar het hart (behalve longaders).
Haarvaten (capillairen)
Kleine vaten waar uitwisseling van zuurstof, CO₂ en voedingsstoffen plaatsvindt.
Aorta
Grootste slagader van het lichaam, vertrekt uit het hart.
Arteria subclavia
Slagader die via de oksel naar de armen loopt.
Arteria femoralis
Slagader in het bovenbeen.
Arteria carotis
Belangrijke halsslagader naar hersenen.
Cirkel van Willis
Bloedvatennetwerk in de hersenen voor constante bloedtoevoer.
Kransslagaders
Slagaders die het hart zelf van bloed voorzien.
Diastole
Fase waarin het hart ontspant en zich met bloed vult.
Systole
Fase waarin het hart samentrekt en bloed uitpompt.
P-top
Contractie van de boezems op een ECG.
QRS-complex
Contractie van de kamers op een ECG.
T-top
Ontspanning van de kamers op een ECG.
Sinusknoop
Natuurlijke pacemaker van het hart.
Bovendruk (systolisch)
De hoogste bloeddruk tijdens het samentrekken van het hart.
Onderdruk (diastolisch)
De laagste bloeddruk tijdens het ontspannen van het hart.
Normale bloeddruk
120/80 mmHg.
Hypertensie
Verhoogde bloeddruk, risico op hart- en vaatziekten.
Bloedplasma
Vloeistof in het bloed met water, eiwitten en opgeloste stoffen.
Rode bloedcellen (erytrocyten)
Vervoeren zuurstof via hemoglobine.
Witte bloedcellen (leukocyten)
Afweer tegen ziekteverwekkers.
Bloedplaatjes (trombocyten)
Helpen bij de bloedstolling.
Antigenen
Eiwitten op het celmembraan van rode bloedcellen.
Antistoffen
Eiwitten in het bloedplasma die reageren op vreemde antigenen.
Bloedgroep A
Heeft A-antigeen en anti-B antistof.
Bloedgroep B
Heeft B-antigeen en anti-A antistof.
Bloedgroep AB
Heeft A- én B-antigeen, geen antistoffen.
Bloedgroep O
Heeft geen antigenen, wél anti-A en anti-B antistoffen.
Resusfactor (D-antigeen)
Bepaalt of iemand Rh+ of Rh− is.
Agglutinatie
Samenklontering van bloedcellen bij verkeerde transfusie.
Lymfe
Weefselvocht met afvalstoffen en witte bloedcellen.
Lymfevaten
Transportsysteem voor lymfevocht richting de bloedsomloop.
Lymfeklieren
Filteren lymfe en activeren afweercellen.
Milt
Filtert bloed, breekt oude bloedcellen af en activeert lymfocyten.
Thymus
Orgaan waar T-lymfocyten rijpen.
Ductus thoracicus
Verzamelt lymfe van het lichaam, mondt uit in linker ondersleutelbeenader.
Ductus lymphaticus dexter
Verzamelt lymfe van rechterbovenhelft lichaam, mondt uit in rechter ondersleutelbeenader.
Lymfoedeem
Ophoping van lymfevocht → zwelling.
HIV
Virus dat CD4-T-cellen vernietigt → verzwakt immuunsysteem.
Hodgkinlymfoom
Kanker van lymfeklieren met Reed-Sternbergcellen.
Non-Hodgkinlymfoom
Groep lymfeklierkankers zonder Reed-Sternbergcellen.
Elefantiasis
Extreme zwelling door parasitaire worminfectie (filariasis).
Endotheel
Binnenste laag van lymfe- of bloedvat.
Spierlaag
Middelste laag in lymfevaten; ondersteunt voortstuwing van lymfe.
Bindweefsellaag
Buitenste laag in vaten, zorgt voor stevigheid.
Kleppen
Voorkomen terugstroom van bloed of lymfe.
Vetabsorptie
Lymfevaten in darmen (chylvaten) nemen vet op.
Immuunreactie
Lymfocyten reageren op antigenen.