Slagaders (arteriën) Vervoeren zuurstofrijk bloed van het hart naar het lichaam (behalve longslagader).
Aders (venen) Vervoeren zuurstofarm bloed naar het hart (behalve longaders).
Haarvaten (capillairen) Kleine vaten waar uitwisseling van zuurstof, CO₂ en voedingsstoffen plaatsvindt.
Aorta Grootste slagader van het lichaam, vertrekt uit het hart.
Arteria subclavia Slagader die via de oksel naar de armen loopt.
Arteria femoralis Slagader in het bovenbeen.
Arteria carotis Belangrijke halsslagader naar hersenen.
Cirkel van Willis Bloedvatennetwerk in de hersenen voor constante bloedtoevoer.
Kransslagaders Slagaders die het hart zelf van bloed voorzien.
Diastole Fase waarin het hart ontspant en zich met bloed vult.
Systole Fase waarin het hart samentrekt en bloed uitpompt.
P-top Contractie van de boezems op een ECG.
QRS-complex Contractie van de kamers op een ECG.
T-top Ontspanning van de kamers op een ECG.
Sinusknoop Natuurlijke pacemaker van het hart.
Bovendruk (systolisch) De hoogste bloeddruk tijdens het samentrekken van het hart.
Onderdruk (diastolisch) De laagste bloeddruk tijdens het ontspannen van het hart.
Normale bloeddruk 120/80 mmHg.
Hypertensie Verhoogde bloeddruk, risico op hart- en vaatziekten.
Bloedplasma Vloeistof in het bloed met water, eiwitten en opgeloste stoffen.
Rode bloedcellen (erytrocyten) Vervoeren zuurstof via hemoglobine.
Witte bloedcellen (leukocyten) Afweer tegen ziekteverwekkers.
Bloedplaatjes (trombocyten) Helpen bij de bloedstolling.
Antigenen Eiwitten op het celmembraan van rode bloedcellen.
Antistoffen Eiwitten in het bloedplasma die reageren op vreemde antigenen.
Bloedgroep A Heeft A-antigeen en anti-B antistof.
Bloedgroep B Heeft B-antigeen en anti-A antistof.
Bloedgroep AB Heeft A- én B-antigeen, geen antistoffen.
Bloedgroep O Heeft geen antigenen, wél anti-A en anti-B antistoffen.
Resusfactor (D-antigeen) Bepaalt of iemand Rh+ of Rh− is.
Agglutinatie Samenklontering van bloedcellen bij verkeerde transfusie.
Lymfe Weefselvocht met afvalstoffen en witte bloedcellen.
Lymfevaten Transportsysteem voor lymfevocht richting de bloedsomloop.
Lymfeklieren Filteren lymfe en activeren afweercellen.
Milt Filtert bloed, breekt oude bloedcellen af en activeert lymfocyten.
Thymus Orgaan waar T-lymfocyten rijpen.
Ductus thoracicus Verzamelt lymfe van het lichaam, mondt uit in linker ondersleutelbeenader.
Ductus lymphaticus dexter Verzamelt lymfe van rechterbovenhelft lichaam, mondt uit in rechter ondersleutelbeenader.
Lymfoedeem Ophoping van lymfevocht → zwelling.
HIV Virus dat CD4-T-cellen vernietigt → verzwakt immuunsysteem.
Hodgkinlymfoom Kanker van lymfeklieren met Reed-Sternbergcellen.
Non-Hodgkinlymfoom Groep lymfeklierkankers zonder Reed-Sternbergcellen.
Elefantiasis Extreme zwelling door parasitaire worminfectie (filariasis).
Endotheel Binnenste laag van lymfe- of bloedvat.
Spierlaag Middelste laag in lymfevaten; ondersteunt voortstuwing van lymfe.
Bindweefsellaag Buitenste laag in vaten, zorgt voor stevigheid.
Kleppen Voorkomen terugstroom van bloed of lymfe.
Vetabsorptie Lymfevaten in darmen (chylvaten) nemen vet op.
Immuunreactie Lymfocyten reageren op antigenen.