1/159
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Ecologie
De wetenschappelijke studie van de interacties die de distributie en abundantie van organismen bepalen.
Distributie
De factoren die bepalen waar organismen voorkomen
Abundantie
De factoren die bepalen in welke aantallen of densiteiten organismen voorkomen
Individuele organisme (Auto-ecologie)
Onderzoek die zich richt op de manier waarop individuen worden beïnvloed door de abiotische en biotische omgeving en hoe organismen zelf de omgeving beïnvloeden.
Populatie
Een groep van conspecifieke individuen die samen voorkomen.
Gemeenschap
Een verzameling van populaties die samen voorkomen
Ecosysteem
Een verzameling gemeenschappen en hun abiotische omgeving die samen een geheel vormen.
Ecologisch model
Vereenvoudigde weergave van een complexere werkelijkheid
Ordinantiemethodes
Methodes die inzicht geven in de belangrijkste patronen en samenhang in datasets met grote aantallen variabelen.
- Principal component analysis (PCA)
- Non-metric multidimensional scaling (nMDS)
Inferentiële statistiek
Een soort statistiek die als doel heeft veralgemenende conclusies te trekken aan de hand van data.
- Variantieanalyse (ANOVA)
- Regressieanalyse
Hoe wordt een correlatie aangetoond?
Via een significante correlatie-analyse.
Hoe wordt een causaliteit aangetoond?
Door toepassing van regressie-analyse op experimentele gegevens.
Proximale verklaring
Verklaringen die betrekking hebben op de proximale ("nabije") omgeving van de organismen.
Ultieme verklaring
Verklaringen die betrekking hebben op de evolutionaire context.
S-vormige curve
Een afgeleide die de groei van een populatie in de loop van de tijd beschrijft
Wet van het minimum
Een principe geformuleerd door Liebig in 1840, het voorkomen van een soort wordt in essentie bepaald door de factor die in limiterende hoeveelheid aanwezig is.
Evolutie
Organismen hebben gemeenschappeljke voorouders en diversiteit ontstaat door genetische veranderingen die vervolgend worden gecontinueerd in afzonderlijke afstammingslijnen.
of
Verandering in allelfrequenties doorheen de tijd.
Micro-evolutie
Duidt op evolutionaire veranderingen binnen en tussen populaties van één soort.
Macro-evolutie
Verwist naar soortvorming en de evolutiedynamiek op hoger taxonomisch niveau (fylogenetische verbanden).
Oersoep
De enorme oceanen, zeeën en meren die werden gevormd tijdens de afkoeling van de aarde en de daaropvolgende condensatie van waterdamp gevuld met verschillende moleculen.
Zelfreplicatie
Een proces van evolutie waarbij zelfreplicerende en efficiënte moleculen sterk in aantal kunnen toenemen en op die manier aanleiding geven tot meer moleculen met dezelfde eigenschappen.
Prokaryote
Levensvormen met relatief eenvoudige celullaire structuur met weinig subcompartimentalisatie van de cellen. Ook de meest thermofiele soorten.
Bijvoorbeeld:
- Pyrrococcus furiosus, optimale temperatuur voor groei tussen 100-105 graden celcius.
Autotrofe levenswijze
Een levenswijze van organismen waar het organisme zelf organische moleculen kan opbouwen in plaats van afhankelijk te zijn van de organische moleculen in het medium.
Homologe kenmerken
Als bepaalde kenmerken terug te voeren zijn tot een kenmerk bij een gemeenschappelijk voorouder.
Adaptatie
De wijze waarop de biologie van de verschillende organismen in overeenstemming is met de kenmerken van de omgeving waarin ze leven.
Genetische adaptatie
Adaptatie aan de hand van genetische veranderingen.
Acclimisatie
Adaptatie aan de hand fenotypische veranderingen.
Genotype
De verzameling eigenschappen van een individu die is geërfd van de ouders. Die erfelijke aanleg is vastgelegd in het DNA.
Fenotype
Het geheel aan uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu.
Mutaties
Toevallige veranderingen in genotype.
Segregatie
Tijdens de meiose worden de homologe chromosomen gescheiden.
Meiose
Celdeling waarbij de chromosomen verdeeld worden over de dochtercellen (geslachtscellen).
Recombinatie
Crossing-over zorgt voor een bijkomende genetische verscheidenheid. Bij een normale meiose kan crossing-over optreden tijdens de profase van de eerste (reductie)deling.
Aseksuele voortplanting
Parthenogenese:
Via de ontwikkeling van onbevruchtbare eieren.
Vegetatieve voortplanting:
Via knopvorming of opdeling.
Apomictisch
Organismen waarbij eieren gevormd worden via een gewone mitose, en de nakomelingen genetisch identiek zijn aan de ouder.
Mutatiedruk
Theoretische evolutiefactor waarbij mutaties veranderingen geven in genfrequenties.
Zonder andere evolutiefactors is mutatie alleen geen sterke motor om daadwerkelijke veranderingen in genfrequenties te veroorzaken.
"Meiotic drive"
Het fenomeen waarbij de segregatie van chromosomen tijdens meiose niet "eerlijk" verloopt, zodat een specifiek allel in meer dan 50% van de succesvolle gameten voorkomt.
Genmigratie
De genfrequentie in een bepaalde populatie kan ogenblikkelijk wijzigen wanneer in de betrokken populatie een groep genetisch verschillende individuen immigreert.
Genetische drift
Veranderingen in genfrequenties door toevalseffecten.
Variatie (in context van natuurlijke selectie)
De individuen die de populatie van een soort uitmaken zijn niet identiek, ze verschillen in hun fenotype.
Overerfbaarheid (in context van natuurlijke selectie)
Een deel van de variatie wordt bepaald door het genotype en is dus overfbaar.
Demografisch overschot (in context van natuurlijke selectie)
Populaties hebben de capaciteit zeer sterk in omvang toe te nemen.
Selectie (in context van natuurlijke selectie)
Afhankelijk van de geldende omgevingscondities zullen fenotypes met een bepaalde kenmerk succesvoller zijn dan andere fenotypes.
Natuurlijke selectie werkt in op fenotypes en niet rechtstreeks op genotypes.
Populatierespons op selectie (in context van natuurlijke selectie)
Afhankelijk van de sterkte van de selectie en de mate waarop verschillende tussen succesvolle en minder succesvolle fenotypes genetisch zijn bepaald.
Fitness
De fitness van een genotype is de relatieve contributie van dit genotype tot de volgende generatie.
Ruilfunctie ('trade off')
Situaties waarbij het (fitness) voordeel dat gepaard gaat met de versterking van een kenmerk resulteert in kosten ter hoogte van een ander kenmerk.
Allopatrische soortvorming
Soortvorming waarbij geografische isolatie een belangrijke motor is voor soortvorming.
Sympatrische soortvorming
Soortvorming die optreedt omdat deelpopulaties zich ecologisch specialiseren, waardoor hun nakomelingen een verminderde fitness vertonen omdat ze niet de juistere gespecialiseerde aanpassingen vertonen maar een ongunstige mengingen van de kenmerken van de twee verschillende condities aangepaste ouders.
Convergente evolutie
Vergelijkbare habitatten kunnen aanleiding geven tot gelijkende selectiekrachten, en dit kan leiden tot vergelijkbare aanpassingen bij organismen die met betrekking tot hun positie op de stamboom sterk verschillen.
Endemismen
Een soort of een andere taxonomische groep die in zijn voorkomen beperkt is tot een bepaald geografisch gebied.
Cyclische veranderingen
Ritmisch reptitieve veranderen zoals seizoenale-variaties, dag-nacht cycli en tidale cycli
Directionele veranderingen
Veranderingen waarbij de richting constant blijft gedurende een relatief lange periode ten opzicht van de levensduur van het organisme die de veranderingen ervaart.
Erratische veranderingen
Omvat alle omgevingsveranderingen die geen ritme of aangehouden richting vertonen.
Conditie
Een abiotische omgevingsfactor die varieert in ruimte of tijd.
- Temperatuur
- Zuurtegraad van bodem en water
- Saliniteit
Bron
Elke stof of energie die door een organisme wordt geconsumeerd en bijdraagt tot het functioneren van dat organisme.
- Straling
- Koolzuurgas
- Water
- Mineralen en nutriënten
- Zuurstof
- Organismen als voedselbron (generalisten, specialisten, seizoenaliteit)
Endothermen
Organismen die hun lichaamstemperatuur constant houden, ongeacht de temperatuur van de omgeving.
Ectothermen
Organismen die geen energie dienen te investeren in het handhaven van hun lichaamstemperatuur en hebben hiervoor veel minder energie nodig. Hierdoor hebben ze wel warmte van de omgeving nodig (zonlicht).
Autotrofe organismen
Organismen die anorganische bronnen tot "pakketjes" van organische moleculen assimileren.
Voedselketen
Een keten waarbij elke consument van een bron op zijn beurt een bron wordt voor een andere consument.
Afbraak
Individuen of delen sterven af en vormen een voedselbron voor afbrekers. Onder andere bacteriën, fungi en detritivore dieren.
Parasitisme
+- relatie. Bij parasitisme wordt een levend organisme gebruikt als voedselbron terwijl het nog leeft. Koeien vallen hier ook onder.
Predatie
Een predator doodt en nuttigt een ander organisme of een deel ervan als voedselbron.
Contramensalisme
+- relatie. Herbivoren, carnivoren, parasieten en parasitoiden alle groeperen tot één klasse van biotische interacties, waarbij de ene soort voordeel ondervindt ten nadelen van de andere soort.
Generalisten
Soorten die een breed spectrum aan prooisoorten consumeren, ze zijn polyfaag.
Specialisten
Soorten die monofaag zijn of slecht een beperkt aantal soorten als voedselbron gebruiken.
Coprofagie
Organismen die hun eigen uitwerpselen eten.
Aposematisme
Fel gekleurd zijn van dergelijke oneetbare of gevaarlijke dieren.
Batesiaanse mimicry
Het kleurpatroon van een giftige soort kopiëren door een eetbare soort.
Isoclines
Lijnen die punten met eenzelfde waarde verbinden.
Essentiële voedselbronnen
Voedselbronnen die een soort nodig heeft om te overleven en populatie-groei mogelijk te maken.
Complementaire voedselbronnen
De concentratie aan voedselbronnen die nodig is voor een bepaalde populatie-aangroei.
Antagonische voedselbronnen
Wanneer er grote concentraties van voedselbronnen nodig zijn als er meerdere voedselbronnen aanwezig zijn.
Inhibitie
Verwijst naar de situatie waarbij een zeer hoge concentratie van een bepaalde voedselbron limiterend werkt op de populatie-aangroei.
Ecologische niche
Een n-dimensioneel hypervolume waarbinnen de soort een leefbare populatie kan onderhouden.
Hypervolume
Wiskundige situatie waarbij je oneindige assen hebt en een 3-dimensioneel blok kan vormen.
Tolerantiegrens
Een uiterste waarde waarbij individuen van de soort kunnen overleven.
Ruimtelijke heterogeniteit
Geen enkel habitat is uniform en er zijn allerlei verschillen in fysische factoren en voedselbronnen.
Heterogeniteit in de tijd
Seizoenaliteit en jaar-tot-jaar variatie.
Demografie
Bestudeert de aantallen individuen en de processen die resulteren in de verandering van deze aantallen.
Unitaire organismen
Organismen waarbij de bevruchting van een eicel door een spermatozoön met de zygote een individu gevormd wordt.
Modulaire organismen
Organismen waarbij modules gevormd worden die opgebouwd zijn uit een zeer variabel aantal en eventueel verschillend type modules.
Ramet
Een module die potentieel onafhankelijk kan blijven bestaan.
Genet
Verwijst naar het genotype, het product van één zygote.
Deme
Een populatie die voorkomt op eenzelfde in de ruimte vrij beperkte plaats, en waarbij de interacties tussen de individuen zeer intens zijn.
Panmixis
Elk individu van de ene sekse heeft een gelijke kans om te paren met elk individu van de andere sekse.
Metapopulatie
Een verzameling van populaties waartussen interacties optreden.
CPUE
Catch Per Unit Effort
Netto-vruchtbaarheid
Het totale aantal bevruchte eieren dat geproduceerd wordt gedurende één volledige generatie per individu van de originele cohorte.
Passief transport
Transport waarvoor geen energie nodig is. Zoals de paling larven (glasaal) die met de Golfstroom vanaf de Sargasso zee terugdriften richting Europese vasteland.
Actieve beweging
Transport waarvoor energie nodig is. Zoals de adulte paling die vanuit het Europese vasteland naar de Sargasso zee zwemt om er te paaien.
Dispersie/Verbreiding
Verwijst naar een "uitzwermen" van organismen, weg van anderen (bijvoorbeeld weg van ouders of verwanten).
Migratie
Een gerichte beweging van grote aantallen individuen van een soort van de ene locatie naar de andere.
Toevallige verdeling (random)
Een toevallige distributie wordt bekomen wanneer er op elke plaats in de ruimte eenzelfde kans is om een individu aan te treffen, onafhaneklijk van de positie van de andere individuen in de populatie.
Regelmatige verdeling (uniform)
De individuen zijn meer regelmatig over de ruimte verdeeld dan wordt verwacht op basis van het toeval.
Geaggregeerde verdeling (gegroepeerd)
Als in de omgeving van een individu de kans om een ander individu te vinden groter is dan wat op basis van het toeval zou worden verwacht.
Vaak om het risico op predatie te verminderen:
- Verhoogde alertheid
- Het verwarringseffect
- Het verdunningseffect ("dilution effect")
Symbiose
Van elkaar verschillende organismen die in nauwe associatie met elkaar leven.
Exploitatie-concurrentie
Concurrentie die optreedt wanneer een bron in beperkte mate aanwezig is.
Inferentieconcurrentie
Concurrentie die op treedt wanneer de hoge populatiedensiteit aanleiding geeft tot talrijke interacties tussen soortgenoten, die elkaar hinderen bij het exploiteren van de voedselbron.
Draagkracht ("Carrying capacity")
De populatiedensiteit die door de bronnen die beschikbaar zijn in de omgeving kan worden onderhouden zonder dat er een tendens is voor een toename of afname in populatiedensiteit.
Intraspecifieke concurrentie
-- relatie. Concurrentie waarbij individuen van dezelfde soort met elkaar concurreren (om voedsel, voedingsstoffen, licht, enzovoort)