Kaarten: Geowetenschappen Bachelor 1 Semester 1 - Inleiding in de ecologie & evolutie | Quizlet

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/159

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

160 Terms

1
New cards

Ecologie

De wetenschappelijke studie van de interacties die de distributie en abundantie van organismen bepalen.

2
New cards

Distributie

De factoren die bepalen waar organismen voorkomen

3
New cards

Abundantie

De factoren die bepalen in welke aantallen of densiteiten organismen voorkomen

4
New cards

Individuele organisme (Auto-ecologie)

Onderzoek die zich richt op de manier waarop individuen worden beïnvloed door de abiotische en biotische omgeving en hoe organismen zelf de omgeving beïnvloeden.

5
New cards

Populatie

Een groep van conspecifieke individuen die samen voorkomen.

6
New cards

Gemeenschap

Een verzameling van populaties die samen voorkomen

7
New cards

Ecosysteem

Een verzameling gemeenschappen en hun abiotische omgeving die samen een geheel vormen.

8
New cards

Ecologisch model

Vereenvoudigde weergave van een complexere werkelijkheid

9
New cards

Ordinantiemethodes

Methodes die inzicht geven in de belangrijkste patronen en samenhang in datasets met grote aantallen variabelen.

- Principal component analysis (PCA)

- Non-metric multidimensional scaling (nMDS)

10
New cards

Inferentiële statistiek

Een soort statistiek die als doel heeft veralgemenende conclusies te trekken aan de hand van data.

- Variantieanalyse (ANOVA)

- Regressieanalyse

11
New cards

Hoe wordt een correlatie aangetoond?

Via een significante correlatie-analyse.

12
New cards

Hoe wordt een causaliteit aangetoond?

Door toepassing van regressie-analyse op experimentele gegevens.

13
New cards

Proximale verklaring

Verklaringen die betrekking hebben op de proximale ("nabije") omgeving van de organismen.

14
New cards

Ultieme verklaring

Verklaringen die betrekking hebben op de evolutionaire context.

15
New cards

S-vormige curve

Een afgeleide die de groei van een populatie in de loop van de tijd beschrijft

16
New cards

Wet van het minimum

Een principe geformuleerd door Liebig in 1840, het voorkomen van een soort wordt in essentie bepaald door de factor die in limiterende hoeveelheid aanwezig is.

17
New cards

Evolutie

Organismen hebben gemeenschappeljke voorouders en diversiteit ontstaat door genetische veranderingen die vervolgend worden gecontinueerd in afzonderlijke afstammingslijnen.

of

Verandering in allelfrequenties doorheen de tijd.

18
New cards

Micro-evolutie

Duidt op evolutionaire veranderingen binnen en tussen populaties van één soort.

19
New cards

Macro-evolutie

Verwist naar soortvorming en de evolutiedynamiek op hoger taxonomisch niveau (fylogenetische verbanden).

20
New cards

Oersoep

De enorme oceanen, zeeën en meren die werden gevormd tijdens de afkoeling van de aarde en de daaropvolgende condensatie van waterdamp gevuld met verschillende moleculen.

21
New cards

Zelfreplicatie

Een proces van evolutie waarbij zelfreplicerende en efficiënte moleculen sterk in aantal kunnen toenemen en op die manier aanleiding geven tot meer moleculen met dezelfde eigenschappen.

22
New cards

Prokaryote

Levensvormen met relatief eenvoudige celullaire structuur met weinig subcompartimentalisatie van de cellen. Ook de meest thermofiele soorten.

Bijvoorbeeld:

- Pyrrococcus furiosus, optimale temperatuur voor groei tussen 100-105 graden celcius.

23
New cards

Autotrofe levenswijze

Een levenswijze van organismen waar het organisme zelf organische moleculen kan opbouwen in plaats van afhankelijk te zijn van de organische moleculen in het medium.

24
New cards

Homologe kenmerken

Als bepaalde kenmerken terug te voeren zijn tot een kenmerk bij een gemeenschappelijk voorouder.

25
New cards

Adaptatie

De wijze waarop de biologie van de verschillende organismen in overeenstemming is met de kenmerken van de omgeving waarin ze leven.

26
New cards

Genetische adaptatie

Adaptatie aan de hand van genetische veranderingen.

27
New cards

Acclimisatie

Adaptatie aan de hand fenotypische veranderingen.

28
New cards

Genotype

De verzameling eigenschappen van een individu die is geërfd van de ouders. Die erfelijke aanleg is vastgelegd in het DNA.

29
New cards

Fenotype

Het geheel aan uiterlijk waarneembare kenmerken van een individu.

30
New cards

Mutaties

Toevallige veranderingen in genotype.

31
New cards

Segregatie

Tijdens de meiose worden de homologe chromosomen gescheiden.

32
New cards

Meiose

Celdeling waarbij de chromosomen verdeeld worden over de dochtercellen (geslachtscellen).

33
New cards

Recombinatie

Crossing-over zorgt voor een bijkomende genetische verscheidenheid. Bij een normale meiose kan crossing-over optreden tijdens de profase van de eerste (reductie)deling.

34
New cards

Aseksuele voortplanting

Parthenogenese:

Via de ontwikkeling van onbevruchtbare eieren.

Vegetatieve voortplanting:

Via knopvorming of opdeling.

35
New cards

Apomictisch

Organismen waarbij eieren gevormd worden via een gewone mitose, en de nakomelingen genetisch identiek zijn aan de ouder.

36
New cards

Mutatiedruk

Theoretische evolutiefactor waarbij mutaties veranderingen geven in genfrequenties.

Zonder andere evolutiefactors is mutatie alleen geen sterke motor om daadwerkelijke veranderingen in genfrequenties te veroorzaken.

37
New cards

"Meiotic drive"

Het fenomeen waarbij de segregatie van chromosomen tijdens meiose niet "eerlijk" verloopt, zodat een specifiek allel in meer dan 50% van de succesvolle gameten voorkomt.

38
New cards

Genmigratie

De genfrequentie in een bepaalde populatie kan ogenblikkelijk wijzigen wanneer in de betrokken populatie een groep genetisch verschillende individuen immigreert.

39
New cards

Genetische drift

Veranderingen in genfrequenties door toevalseffecten.

40
New cards

Variatie (in context van natuurlijke selectie)

De individuen die de populatie van een soort uitmaken zijn niet identiek, ze verschillen in hun fenotype.

41
New cards

Overerfbaarheid (in context van natuurlijke selectie)

Een deel van de variatie wordt bepaald door het genotype en is dus overfbaar.

42
New cards

Demografisch overschot (in context van natuurlijke selectie)

Populaties hebben de capaciteit zeer sterk in omvang toe te nemen.

43
New cards

Selectie (in context van natuurlijke selectie)

Afhankelijk van de geldende omgevingscondities zullen fenotypes met een bepaalde kenmerk succesvoller zijn dan andere fenotypes.

Natuurlijke selectie werkt in op fenotypes en niet rechtstreeks op genotypes.

44
New cards

Populatierespons op selectie (in context van natuurlijke selectie)

Afhankelijk van de sterkte van de selectie en de mate waarop verschillende tussen succesvolle en minder succesvolle fenotypes genetisch zijn bepaald.

45
New cards

Fitness

De fitness van een genotype is de relatieve contributie van dit genotype tot de volgende generatie.

46
New cards

Ruilfunctie ('trade off')

Situaties waarbij het (fitness) voordeel dat gepaard gaat met de versterking van een kenmerk resulteert in kosten ter hoogte van een ander kenmerk.

47
New cards

Allopatrische soortvorming

Soortvorming waarbij geografische isolatie een belangrijke motor is voor soortvorming.

48
New cards

Sympatrische soortvorming

Soortvorming die optreedt omdat deelpopulaties zich ecologisch specialiseren, waardoor hun nakomelingen een verminderde fitness vertonen omdat ze niet de juistere gespecialiseerde aanpassingen vertonen maar een ongunstige mengingen van de kenmerken van de twee verschillende condities aangepaste ouders.

49
New cards

Convergente evolutie

Vergelijkbare habitatten kunnen aanleiding geven tot gelijkende selectiekrachten, en dit kan leiden tot vergelijkbare aanpassingen bij organismen die met betrekking tot hun positie op de stamboom sterk verschillen.

50
New cards

Endemismen

Een soort of een andere taxonomische groep die in zijn voorkomen beperkt is tot een bepaald geografisch gebied.

51
New cards

Cyclische veranderingen

Ritmisch reptitieve veranderen zoals seizoenale-variaties, dag-nacht cycli en tidale cycli

52
New cards

Directionele veranderingen

Veranderingen waarbij de richting constant blijft gedurende een relatief lange periode ten opzicht van de levensduur van het organisme die de veranderingen ervaart.

53
New cards

Erratische veranderingen

Omvat alle omgevingsveranderingen die geen ritme of aangehouden richting vertonen.

54
New cards

Conditie

Een abiotische omgevingsfactor die varieert in ruimte of tijd.

- Temperatuur

- Zuurtegraad van bodem en water

- Saliniteit

55
New cards

Bron

Elke stof of energie die door een organisme wordt geconsumeerd en bijdraagt tot het functioneren van dat organisme.

- Straling

- Koolzuurgas

- Water

- Mineralen en nutriënten

- Zuurstof

- Organismen als voedselbron (generalisten, specialisten, seizoenaliteit)

56
New cards

Endothermen

Organismen die hun lichaamstemperatuur constant houden, ongeacht de temperatuur van de omgeving.

57
New cards

Ectothermen

Organismen die geen energie dienen te investeren in het handhaven van hun lichaamstemperatuur en hebben hiervoor veel minder energie nodig. Hierdoor hebben ze wel warmte van de omgeving nodig (zonlicht).

58
New cards

Autotrofe organismen

Organismen die anorganische bronnen tot "pakketjes" van organische moleculen assimileren.

59
New cards

Voedselketen

Een keten waarbij elke consument van een bron op zijn beurt een bron wordt voor een andere consument.

60
New cards

Afbraak

Individuen of delen sterven af en vormen een voedselbron voor afbrekers. Onder andere bacteriën, fungi en detritivore dieren.

61
New cards

Parasitisme

+- relatie. Bij parasitisme wordt een levend organisme gebruikt als voedselbron terwijl het nog leeft. Koeien vallen hier ook onder.

62
New cards

Predatie

Een predator doodt en nuttigt een ander organisme of een deel ervan als voedselbron.

63
New cards

Contramensalisme

+- relatie. Herbivoren, carnivoren, parasieten en parasitoiden alle groeperen tot één klasse van biotische interacties, waarbij de ene soort voordeel ondervindt ten nadelen van de andere soort.

64
New cards

Generalisten

Soorten die een breed spectrum aan prooisoorten consumeren, ze zijn polyfaag.

65
New cards

Specialisten

Soorten die monofaag zijn of slecht een beperkt aantal soorten als voedselbron gebruiken.

66
New cards

Coprofagie

Organismen die hun eigen uitwerpselen eten.

67
New cards

Aposematisme

Fel gekleurd zijn van dergelijke oneetbare of gevaarlijke dieren.

68
New cards

Batesiaanse mimicry

Het kleurpatroon van een giftige soort kopiëren door een eetbare soort.

69
New cards

Isoclines

Lijnen die punten met eenzelfde waarde verbinden.

70
New cards

Essentiële voedselbronnen

Voedselbronnen die een soort nodig heeft om te overleven en populatie-groei mogelijk te maken.

71
New cards

Complementaire voedselbronnen

De concentratie aan voedselbronnen die nodig is voor een bepaalde populatie-aangroei.

72
New cards

Antagonische voedselbronnen

Wanneer er grote concentraties van voedselbronnen nodig zijn als er meerdere voedselbronnen aanwezig zijn.

73
New cards

Inhibitie

Verwijst naar de situatie waarbij een zeer hoge concentratie van een bepaalde voedselbron limiterend werkt op de populatie-aangroei.

74
New cards

Ecologische niche

Een n-dimensioneel hypervolume waarbinnen de soort een leefbare populatie kan onderhouden.

75
New cards

Hypervolume

Wiskundige situatie waarbij je oneindige assen hebt en een 3-dimensioneel blok kan vormen.

76
New cards

Tolerantiegrens

Een uiterste waarde waarbij individuen van de soort kunnen overleven.

77
New cards

Ruimtelijke heterogeniteit

Geen enkel habitat is uniform en er zijn allerlei verschillen in fysische factoren en voedselbronnen.

78
New cards

Heterogeniteit in de tijd

Seizoenaliteit en jaar-tot-jaar variatie.

79
New cards

Demografie

Bestudeert de aantallen individuen en de processen die resulteren in de verandering van deze aantallen.

80
New cards

Unitaire organismen

Organismen waarbij de bevruchting van een eicel door een spermatozoön met de zygote een individu gevormd wordt.

81
New cards

Modulaire organismen

Organismen waarbij modules gevormd worden die opgebouwd zijn uit een zeer variabel aantal en eventueel verschillend type modules.

82
New cards

Ramet

Een module die potentieel onafhankelijk kan blijven bestaan.

83
New cards

Genet

Verwijst naar het genotype, het product van één zygote.

84
New cards

Deme

Een populatie die voorkomt op eenzelfde in de ruimte vrij beperkte plaats, en waarbij de interacties tussen de individuen zeer intens zijn.

85
New cards

Panmixis

Elk individu van de ene sekse heeft een gelijke kans om te paren met elk individu van de andere sekse.

86
New cards

Metapopulatie

Een verzameling van populaties waartussen interacties optreden.

87
New cards

CPUE

Catch Per Unit Effort

88
New cards

Netto-vruchtbaarheid

Het totale aantal bevruchte eieren dat geproduceerd wordt gedurende één volledige generatie per individu van de originele cohorte.

89
New cards

Passief transport

Transport waarvoor geen energie nodig is. Zoals de paling larven (glasaal) die met de Golfstroom vanaf de Sargasso zee terugdriften richting Europese vasteland.

90
New cards

Actieve beweging

Transport waarvoor energie nodig is. Zoals de adulte paling die vanuit het Europese vasteland naar de Sargasso zee zwemt om er te paaien.

91
New cards

Dispersie/Verbreiding

Verwijst naar een "uitzwermen" van organismen, weg van anderen (bijvoorbeeld weg van ouders of verwanten).

92
New cards

Migratie

Een gerichte beweging van grote aantallen individuen van een soort van de ene locatie naar de andere.

93
New cards

Toevallige verdeling (random)

Een toevallige distributie wordt bekomen wanneer er op elke plaats in de ruimte eenzelfde kans is om een individu aan te treffen, onafhaneklijk van de positie van de andere individuen in de populatie.

94
New cards

Regelmatige verdeling (uniform)

De individuen zijn meer regelmatig over de ruimte verdeeld dan wordt verwacht op basis van het toeval.

95
New cards

Geaggregeerde verdeling (gegroepeerd)

Als in de omgeving van een individu de kans om een ander individu te vinden groter is dan wat op basis van het toeval zou worden verwacht.

Vaak om het risico op predatie te verminderen:

- Verhoogde alertheid

- Het verwarringseffect

- Het verdunningseffect ("dilution effect")

96
New cards

Symbiose

Van elkaar verschillende organismen die in nauwe associatie met elkaar leven.

97
New cards

Exploitatie-concurrentie

Concurrentie die optreedt wanneer een bron in beperkte mate aanwezig is.

98
New cards

Inferentieconcurrentie

Concurrentie die op treedt wanneer de hoge populatiedensiteit aanleiding geeft tot talrijke interacties tussen soortgenoten, die elkaar hinderen bij het exploiteren van de voedselbron.

99
New cards

Draagkracht ("Carrying capacity")

De populatiedensiteit die door de bronnen die beschikbaar zijn in de omgeving kan worden onderhouden zonder dat er een tendens is voor een toename of afname in populatiedensiteit.

100
New cards

Intraspecifieke concurrentie

-- relatie. Concurrentie waarbij individuen van dezelfde soort met elkaar concurreren (om voedsel, voedingsstoffen, licht, enzovoort)