les verbes réguliers en -ER

calculer

calculer

rekenen, berekenen

habiter

wonen, bewonen

promener

uitlaten

fixer un rendez-vous

een afspraak maken

pratiquer un sport

een sport beoefenen

louer

huren, verhuren, ophemelen

préparer

bereiden, voorbereiden

indiquer

aanduiden

arriver

aankomen

toucher

aanraken

allumer

aansteken, aanzetten

accepter

aanvaarden

cocher

aanvinken, aankruisen

hésiter

aarzelen

bavarder

babbelen

imaginer

bedenken, zich iets inbeelden

tricher

bedriegen, spieken

terminer

beëindigen

sonner à la porte

aan de deur bellen

décider

beslissen

signifier

betekenen

regretter

betreuren

prouver

bewijzen

admirer

bewonderen

visiter

bezoeken

entrer

binnenkomen

rester

blijven

casser

breken

contacter

contact opnemen

contrôler

controleren

danser

dansen

participer à

deelnemen aan

penser

denken

dîner

dineren

tuer

doden

adorer

dol zijn op

passer

doorbrengen, voorbijgaan, langsgaan, doorgeven

tourner

draaien, afslaan

porter

dragen

rêver de

dromen van

durer

duren

oser

durven

plaisanter

een grapje maken

poser une question

een vraag stellen

filmer

filmen

témoigner

getuigen

donner

geven

verser

gieten, storten

détester

haten, verafschuwen

aider

helpen

réparer

herstellen

tousser

hoesten

pleurer

huilen

installer

installeren

regarder

kijken naar

cliquer sur

klikken op

copier

kopiëren

coûter

kosten

embêter

lastig vallen

laisser

laten

sembler

lijken, schijnen

ressembler à

lijken op

écouter

luisteren naar

marcher

lukken, stappen

marquer

markeren, aanduiden

apporter quelque chose

iets meebrengen

emporter quelque chose

iets meenemen

mesurer

meten

rater le train

de trein missen

imiter

nadoen, imiteren

vérifier

nakijken, controleren

ignorer

negeren

noter

noteren

observer

observeren, waarnemen

embrasser

omarmen, omhelzen, kussen

encercler

omcirkelen

supprimer

onderdrukken, afschaffen

souligner

onderlijnen

distinguer

onderscheiden

manquer

ontbreken, missen

rencontrer

ontmoeten

ramasser

ophalen, oprapen

remarquer

opmerken

enfermer

opsluiten

rechercher

opzoeken

organiser

organiseren

traverser

oversteken

taquiner

plagen

rigoler

plezier maken, lachen

parler

praten

imprimer

printen, afdrukken

profiter

genieten

consulter

raadplegen, consulteren

sauver

redden

freiner

remmen

réserver

reserveren, vrijhouden

respecter

respecteren, eerbiedigen

rouler

rijden

séparer

scheiden, afzonderen

crier

schreeuwen