1/675
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Solvent
Oplosmiddel
(Vloeistof waarin andere substanties oplossen.)
Solute
Opgeloste stof
Hydrofiele moleculen
Polaire moleculen die door water worden aangetrokken.
Hydrofobische moleculen
Niet polaire moleculen die water afstoten.
Wat gebeurt er wanneer er te veel zout is in een cel?
Cel krimpt in.
Wat gebeurt er als er te weinig zout is in een cel?
Water gaat in de cellen en zo kunnen ze barsten.
Intracellulaire ruimtes
Ruimtes binnen de cellen.
Extracellulaire ruimtes
Ruimtes buiten de cellen.
(Maar wel nog binnen de weefsels.)
Wat produceert watermoleculen?
Synthese van koolhydraten, eiwitten en lipiden.
Wat verbruikt watermoleculen?
Afbraak van koolhydraten, eiwitten en lipiden.
Wat wordt doormiddel van de PH-schaal uitgedrukt?
Waterstofionenconcentratie
Wat is een base?
Chemische stof die in staat is waterstofionen (H+) te accepteren/ op te nemen of hydroxide-ionen (OH-) af te geven.
Bases verminderen de zuurgraad van een oplossing.
Buffer
Substantie/ oplossing dat veranderingen in pH minimaliseert door zuren of basen aan een oplossing toe te voegen.
Zuur/ base evenwicht!
Wat zijn de belangrijkste bufferparen in het menselijk lichaam?
koolzuur (H2CO3) en bicarbonaat (HCO3-)
Dehydratie
Water komt vrij, moleculen worden opgebouwd.
Hydrolyse
Moleculen worden geknipt in kleinere eenheden door toevoeging van water.
De macromoleculen in ons lichaam zijn:
1) Koolhydraten (suikers)
2) Lipiden (vetten)
3) Proteïnen (eiwitten)
4) Nucleïnezuren
Algemene formule voor Koolhydraten
Cn(H20)n
Monosachariden
Enkelvoudige suikers:
1) Fructose
2) Ribose
3) Desoxyribose
Disachariden
Tweevoudige suikers:
1) Sacharose (glucose + fructose)
2) Maltose (glucose + glucose)
3) Lactose (glucose + galactose)
Polysachariden
Complexe koolhydraten die bestaan uit lange ketens van vele monosacharide-eenheden die met elkaar zijn verbonden.
Functie: Opslaan van energie
De 4 polysachariden
1) Zetmeel
opslagpolysacharide in planten (glucose)
2) Glycogeen
opslagpolysacharide in dieren, inclusief mensen
3) Cellulose
Een structureel polysacharide in planten, belangrijk onderdeel van celwanden.
Mensen kunnen cellulose niet goed verteren, maar speelt rol in de vezels die bijdragen aan een gezonde spijsvertering.
4) Chitine
Structureel polysacharide in het exoskelet van geleedpotige en in de celwanden van sommige schimmels.
Lipiden (vetten)
1) Triglyceriden
Moleculen voor energie opslag in het lichaam.
2) Fosfolipiden
Bouwelementen van cellen
3) Steroïden
Kleine lipiden moleculen die fungeren als chemische boodschappers in het lichaam door te binden aan specifieke receptoren in doelcellen.
Triglyceriden
lipiden opgebouwd uit 1 molecule glycerol waaraan 3 moleculen vetzuren zijn verbonden
Verzadigde vetten
1) Dierlijk
2) Vast bij kamertemperatuur
3) Enkelvoudige binding
Onverzadigde vetten
1) Plantaardig
2) Vloeibaar bij kamertemperatuur
3) Dubbele binding
Fosfolipiden
Glycerol + fosfaatgroep en twee vetzuren
Steroïden
Lipideachtige moleculen opgebouwd uit 4 koolstofringstructuren
Bv. Cholesterol en geslachthormonen
proteïne (eiwitten)
Complexe en diverse macromoleculen die uit aminozuur-eenheden zijn opgebouwd
aminozuren
Bouwstenen van eiwitten
Vanaf hoeveel aminozuren spreekt men over een eiwit?
100
Peptidebinding
Een peptide is een molecuul dat wordt gevormd door de verbinding van aminozuren met elkaar.
Eiwit structuren
Primaire structuur (eiwit)
Opeenvolging van verschillende soorten aminozuren.
Secundaire structuur (eiwit)
Ketting van aminozuren in ruimte georiënteerd.
1) Alfahelix
Spiraal structuur
2) Bèta sheet
Twee bèta strengen die met elkaar verbinden
Tertiare structuur (eiwit)
Drie dimensionale vorm
Quartaire structuur (eiwit)
Twee of meer polypeptide ketens die een eiwit vormen.
Denaturatie
Permanent onderbreken van eiwit structuur waardoor het zijn biologische functie verliest.
Enzymen
Eiwitten die chemische reacties versnellen (katalyseren)
De functionele vorm van enzymen is afhankelijk van:
1) Temperatuur
2) pH
3) Ionenconcentratie
4) Aanwezigheid van remmers
Nucleïnezuren
Macromoleculen verantwoordelijk zijn het opslaan, overdragen en overbrengen van genetische informatie in levende organismen.
1) DNA (Deoxyribonucleïnezuur)
2) RNA (Ribonucleïnezuur)
Nucleïnezuren (afbeelding)
DNA (Deoxyribonucleïnezuur)
DNA slaat genetische informatie op en wordt gebruikt als sjabloon voor RNA-synthese.
RNA (Ribonucleïnezuur)
RNA is betrokken bij het overbrengen en vertalen van die genetische informatie om eiwitten te produceren, evenals bij het reguleren van genexpressie.
DNA structuur
1) Dubbelstreng
2) Nucleotiden bevatten:
- Desoxyribose (suiker)
- Stikstofhoudende basen:
1. Adenine
2. Guanine
3. Cytosine
4. Thymine
3) Koppeling
Adenine - Thymine
Guanine - Cytosine
RNA structuur
1) Enkelstreng
2) Nucleotiden bevatten:
- Ribose
- Stikstofhoudende base:
1. Adenine
2. Guanine
3. Cytosine
4. Uracil
ATP (adenosinetrifosfaat)
moleculen die worden gemaakt in de mitochondriën en de belangrijkste energieleverancier zijn voor processen in de cel
Prokaryote cellen
Geen celkern
twee groepen van bacteriën;
1. eubacteriën
2. archaebacteriën
Eukaryote cellen
Nucleus
Zitten in;
Dieren, planten, paddenstoelen, en sommige eencellige organisme
lichtmicroscoop
vergroot tot 1000x
transmissie-elektronenmicroscoop
vergroot 100.000%
Scanning elektronen microscoop
vergoot 100.000%
3D beeld
functie celkern
- Bevat al het genetische materiaal.
- Maakt ribosomen aan.
- Controleert al de activiteiten van de cel
Soorten vesikels
1) Secretory vesicles/ uitscheidingsblaasjes
2) Endocytische blaasjes
3) Perocisomen
4) Lysosomen
endocytotic vesicles
Nemen stoffen om van buiten de cel
(Importeert cellen van uit de externe omgeving.)
Peroxisoom
Breekt gifstoffen af tot onschadelijke afvalstoffen
lysosoom
Breekt versleten organellen af
Verteert bacteriën, en scheid restafval uit.
Mitochondriën
Energiecentrales van de cel
Cellulaire respiratie
O2 gebruik om ATP te produceren met CO2 als afval
glycogeen
polysacharide, opgebouwd uit glucose-eenheden. Glycogeen wordt als reservestof opgehoopt in bijvoorbeeld spier- en levercellen
vetten
Brandstoffen, bouwstoffen, reservestoffen
Triglyceriden
lipiden opgebouwd uit 1 molecule glycerol waaraan 3 moleculen vetzuren zijn verbonden
celstructuren die beweging mogelijk maken;
1) Cilia
2) Flagella
3) Centriolen
Microtubuli
vezels in het cytoskelet, zien er uit als een soort buisjes, gevormd door eiwitten
microfilamenten
vezels in het cytoskelet, zien er uit als een gedraaide draad, gevormd door eiwitten
=> Betrokken bij beweging
Cilia (trilharen)
Verplaatsen de omringende vloeistof langs het plasmamembraan via bewegende haartjes
(gevonden op cellen die luchtwegen bekleden)
Flagellen/zweepharen
Zweepstaartjes, dient voor de voortbeweging van een cellig organisme.
Centriolen
kleine cilindertjes van eiwitbuisjes
belangrijk bij celdeling
membraan
vetlaagje dat de cel afsluit
fosfolipide
vetachtige stof met een fosfaatgroep, bouwstof voor membranen
=> Bevatten een polaire kop, en niet polaire staart
cholesterol (functie binnen membraan)
maakt membraan stijven
eiwitten (functie binnen membraan)
Transport door membraan
koolhydraten (functie binnen membraan)
herkenningspatroon voor cellen en organisme
passief transport
transport waarvoor geen energie nodig is (via diffussie of osmose)
actief transport
transport waarvoor energie nodig is
bulktransport
transport in grote hoeveelheden
membraanblaasjes zijn betrokken
- endocytose
- exocytose
diffusie
verplaatsing van een stof van een hoge concentratie naar een lage concentratie, tot er een gelijke verdeling is van beide stoffen
Netto beweging
willekeurige beweging van deeltjes
equilibrium
Zorgt voor evenwicht,
als er dus te veel moleculen in de cel zijn, zullen andere de cel verlaten
osmose
verspreiding van water
diffusie door lipide bilaag
- kleine ongeladen apolaire moleculen
- O2, CO2, ureum
diffusie door eiwitkanalen in bilaag
- H2O ionen
- Ionen
Gefaciliteerde diffusie
Passieve verplaatsing van een stof door een celmembraan door een dragereiwit (bv. glucose)
Endocytose
afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen in de cel op te nemen
Exocytose
afsnoeren van blaasjes door het celmembraan om stoffen naar buiten de cel te transporteren
natrium-kaliumpomp
Eiwit dat mbv energie natriumionen de cel uit en kaliumionen de cel in transporteert
Toniciteit
Het vermogen van een extracellulaire oplossing om water via osmose in of uit een cel te laten migreren
isotoon
extracellulaire en intracellulaire concentraties zijn gelijk
isotoop
Een atoomsoort van zelfde chemisch element met evenveel protonen, maar een ander aantal neutronen.
hypertonische oplossing
Extracellulaire concentratie is hoger dan intracellulair
water diffundeert uit de cel
cel krimpt en sterft af
hypotone oplossing
Extracellulaire concentratie is lager dan intracellulair
water diffundeert in de cel
cel zwelt op en barst
metabolisme
stofwisseling; alle biochemische processen in cellen en organismen
anabolisme
Grote moleculen worden samengesteld uit kleine moleculen
ATP INPUT
Katabolisme
Grote moleculen worden afgebroken
ATP OUTPUT
Weefsel
Een groep cellen die dezelfde taak uitvoeren.
Vergelijkbare cellen.
Vier types weefsel
1) Epitheel
2) Bindweefsel
3) Spierweefsel
4) Zenuwweefsel
Epitheelweefsel
Cellen die lichaamsoppervlakken en lichaamsholtes bedekken.
klieren
Epitheelweefsels die gespecialiseerd zijn in het synthetiseren en afscheiden van product.
Exocriene klieren
Klieren die hun product afscheiden in een hol orgaan of kanaal.
(Buiten lichaam)
Endocriene klieren
Klieren die hun product afscheiden in bloedbanen.
(Binnen lichaam)