1/203
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Bindweefsel: wat?
materiaal dat cellen & organen verbindt
verschaft het lichaam steun (mechanische functie)
functie van bindweefsel berust voor een belangrijk deel op de extracellulaire matrix (& niet op de cellen) → anders dan bij primaire weefsels (epitheel, spierweefsel & zenuwweefsel)
extracellulaire matrix: uit vezels (collageen & elastische vezels) & de grondsubstantie
bindweefsel: hoofdzakelijk uit 1 embryonaal weefsel = mesenchym
uit mesoderm afkomstig = middelste laag van het embryo
mesenchym
opgebouwd uit een visceuze grondsubstantie, collageen vezels & ongedifferentieerde spoelvormige tot stervormige mesenchymale cellen
Bindweefsel: functies
Steunfunctie
kapsels rond, & trabekels in organen
bindweefsels vormt pezen & ligamenten
bindweefsel vult ruimte tussen organen op
bot & kraakbeen → bijzondere vormen van bindweefsel
Afweer
bestanddelen van bindweefsel vormen barrière tegen verspreiding van bv. binnengedrongen bacteriën
aanwezigheid van fagocyterende cellen & cellen behorend tot het afweersysteem
Voeding
voedingsfunctie van bindweefsel ten behoeve van andere weefsels (bv. epithelia) of organen → berust op de daarin voorkomende bloedvaten
Bindweefsel: samenstelling
cellen in het bindweefsel
fibroblast, adipocyt (vetcel), plasmacel, lymfocyt, eosinofiele granulocyt, neutrofiele granulocyt, macrofaag, mestcel, dendritische cel (Langerhanscel)
→ cellen zorgt voor productie van de matrix
vezels (extracellulaire matrix)
collagene vezel, elastische vezel, reticulaire vezel
grondsubstantie (extracellulaire matrix)
glycosaminoglycanen, proteoglycanen & glycoproteïnen
functies van de cellen → productie matrix of activiteit
bindweefsel: fibroblast → onder lichtmicroscoop
meest algemeen voorkomende bindweefselcel
produceren collagene & elastische vezels en glycosaminoglycanen & glycoproteïnen van de grondsubstantie
2 soorten:
actieve fibroblasten → grotere cellen met grotere actieve ‘euchromatische’ kern & meer uitgesproken cytoplasma
inactieve fibroblasten (= fibrocyten) → kleinere cellen met kleinere & meer ‘heterochromatische’ kern & minder cytoplasma
myofibroblasten
bv. bij wondgenezing & bij andere reparatieprocessen na beschadiging & defecten
→ toename van actinefilamenten in het cytoplasma van fibroblasten
=> cellen krijgen contractiele eigenschappen
= myofibroblasten
bindweefsel: fibroblast → onder elektronenmicroscoop
fibroblast
talrijke onregelmatige cytoplasma-uitlopers
kern = ovaal, groot, licht, gekleurd met fijn verdeeld chromatinepatroon & grote nucleolus
cytoplasma: rijk aan ruw ER & goed ontwikkeld Golgi-apparaat, mitochondriën zijn slank
fibrocyt
kleiner dan de fibroblast
minder cytoplasma-uitlopers
kern = langwerpig, kleiner & donkerder gekleurd
cytoplasma: weinig ontwikkeld ruw ER & Golgi-apparaat
bindweefsel: vezels
collagene vezels
elastische vezels
reticulaire vezels
COLLAGEEN: wat?
familie van eiwitten die door verschillende celtypen worden geproduceerd
bij zoogdieren: collageen is meest voorkomende eiwit
bij de mens: collageen = 30% van totale droge gewicht
meer dan 20 verschillende collageentypes (genummerd I t.e.m. XX) → op grond van hun chemische samenstelling
meer dan 95% van collageen behoort tot typen I t.e.m. IV
sommige soorten collageen zijn vezelvormend (zoals I & III), andere niet (zoals IV)
belangrijkste aminozuren waaruit collageen is opgebouwd:
glycine (33,5%)
proline (12%)
hydroxyproline (10%)
COLLAGEEN: tropocollageen & fibrillen
‘basis’ eiwiteenheid = tropocollageen
langgerekt molecule, uit 3 polypeptide-subeenheden (ketens) → vormen een triple-helix
verschillen in soorten collageen:
verschillen in aminozuursamenstelling van de polypeptideketens
bij collageen type I, II & III → tropocollageenmoleculen op complexe wijze aaneengevoegd tot zeer lange fibrillen
elektronenmicroscopie: dwarsbandtekeningen
collageen type IV (typische component van laminae basales van epitheel & endotheel) → geen fibrillen gevormd, maar wel viltachtige/ korrelige lagen zonder zichtbare structuurkenmerken
(collageen type VII ook geen fibrillen)
COLLAGEEN: onder de elektronenmicroscoop
collagene fibrillen = dunne structuren (diameter tussen 20-200 nm)
in elektronenmicroscoop: dwarsbandpatroon
(onder lichtmicroscoop geen dwarsbandtekening te zien)
→ bandenpatroon veroorzaakt door de typische rangschikking van de langgerekte tropocollageenmoleculen, die elkaar gedeeltelijk overlappen
bij collageentypen I & III
fibrillen tot grotere eenheden samengevoegd → onder lichtmicroscoop waarneembaar als vezels
vezels dan als bundels verenigd (soms met het blote oog waarneembaar)
collageen type II (hyalien & elastisch kraakbeen)
vormt fibrillen, maar die voegen zich niet tot vezels aaneen
→ typen I, II & III = interstitiële collagenen (= collagenen die fibrillen vormen)
COLLAGEEN: collagene vezels
meest voorkomende vezels in bindweefsel
vrijwel niet elastisch, grote trekvastheid (als gevolg van moleculaire bouw)
collagene fibrillen in elektronenmicroscoop:
dwarsdoorsnede: rolrond & onvertakt
in lengtedoorsnede: dwarse bandtekening
collagene vezels in lichtmicroscoop:
gekruist dooreenlopende, min of meer golvende/ gekronkelde bundels
ELASTISCHE VEZELS: verschil met collagene vezels:
elastische vezels zijn dunner, verlopen strakker & niet uit fibrillen opgebouwd
elastische vezels vormen een echt netwerk doordat ze vertakken of op kruispunten zijn versmolten
elastische vezels in elektronenmicroscopisch beeld: geen dwarse bandtekening
elastine geeft gemakkelijk mee aan trekkrachten (tov collageen)
in huid & pezen: elastine wordt door fibroblasten gemaakt
in grotere bloedvaten: elastine door gladde spiercellen gevormd
elastische vezels: door hematoxyline-eosine zwak gekleurd → vallen in routinepreparaten niet op
elastine: selectief te kleuren met bv. orceïne of elastica von Gieson kleuringen → elastische vezels worden bruinrood tot zwart gekleurd
elektronenmicroscopisch beeld elastinevezels & collageenvezels
beeld 2b
collageenfibrillen zowel dwars als in de lengte aangesneden
RETICULAIRE VEZELS
= fijnvezelig collageen
uit bundels van dunne collageenfibrillen, ook een typische dwarse bandtekening (vnl. collageen type III)
vlechtwerk van elkaar overkruisende vezels (netwerk of reticulum)
vezels aankleuren met histochemische reticuline (zilver) kleuring → argentofiele/ argyrofiele vezels
reticulaire vezels: in basale membranen & als een ruimtelijk complex
verleent steun aan cellen van beenmerg & lymfoïde organen (bv. milt)
bindweefsel: grondsubstantie (extracellulaire matrix)
intercellulaire grondsubstantie vult de ruimte tussen de cellen & de vezels van het bindweefsel
histochemisch onderzoek: substantie is PAS-positief → bevat suikers
in elektronenmicroscopisch beeld: grondsubstantie doet zich voor als een korrelig materiaal temidden van de cellen & fibrillaire structuren
grondsubstantie uit 2 componenten:
glycosaminoglycanen
structurele proteïnen
grondsubstantie (extracellulaire matrix): glycosaminoglycanen
groot-moleculaire onvertakte polysacchariden
opgebouwd uit disacchariden → uit een hexosamine (glucosamine of galactosamine) & een uronzuur (glucuronzuur of iduronzuur) (= zure mucopolysacchariden)
histochemisch aangekleurd met alciaanblauw
glycosaminoglycanen: in grote aantallen covalent gebonden aan 1 centraal eiwit (as-eiwit) (behalve hyaluronzuur → dat komt ook afzonderlijk voor) → ° proteoglycaan-molecule
sterk hydrofiele verbindingen
frequent voorkomen van hydroxyl-, carboxyl- & sulfaatgroepen in koolhydraatgedeelte van de meest proteolycanen
eiwitgedeelte vormt niet meer dan 10-20% van het macromolecuul op gewichtsbasis
collagene vezels gaan met hun basische aminozuurresiduen verbindingen aan met de zure groepen van de proteoglycanen
door hun hoge viscositeit vormen proteoglycanen & hyaluronzuur een belangrijke barrière tegen bacteriën & andere partikels
3 belangrijkste soorten van glycosaminoglycanen
dermatansulfaat
voornamelijk in het bindweefsel van de huid, in pezen/ ligamenten & adventitia van de aorta
chondroïtinesulfaat
vooral in hyalien & elastisch kraakbeen
ook in bot, huid & tunica media van de aorta
heparansulfaat
vooral in associatie met collageen type III (oa. aorta, long, lever) & in lamina basalis (collageen type IV)
grondsubstantie (extracellulaire matrix): structurele glycoproteïnen
verbindingen die een eiwitcomponent bevatten waaraan koolhydraten zijn bevestigd
eiwitcomponent domineert
moleculen bevatten geen lineaire polysaccharideketens met glycosamine
structurele glycoproteïnen spelen een belangrijke rol in celadhesie
3 belangrijkste soorten van structurele glycoproteïnen
fibronectine
gesynthetiseerd door fibroblasten
speelt een rol bij adhesie van cellen, collageen & glycosaminoglycanen
laminine
speelt een rol bij adhesie van (epitheel)cellen aan laminae basales
chondronectine
speelt een rol bij adhesie van chondrocyten aan collageen type II
overzicht bindweefsel & steunweefsel
losmazig bindweefsel
= ‘loose connective tissue’ (‘areolar tissue’)
los geweven, vult ruimten tussen spiervezels en fasciën, ondersteunt epitheel & omgeeft bloed- en lymfevaten
tot deze categorie behoren:
papillaire dermis van de huid
onderhuidse bindweefsel (subcutis) van de huid
meest frequent voorkomende cellen:
fibroblasten
macrofagen
collagene & elastische vezels
sterk gevasculariseerd = sterk doorbloed
zeer reactief bindweefsel:
relatief grote rijkdom aan cellen (fibroblasten & macrofagen)
onderling goed verschuifbare losse collagene bundels & elastine-netten
sterke vascularisatie
cellulaire functies meer op de voorgrond
gebeurtenissen die in samenhang met de bloedvaten optreden (bv. oedeem, ontsteking, overgevoeligheidsreacties)
losmazig bindweefsel → reticulair bindweefsel
bijzondere variant van losmazig bindweefsel dat een ruimtelijk steunapparaat vormt in myeloïde (beenmerg) & lymfoïde (lymfklieren, milt) organen
reticulair bindweefsel bestaat uit:
fijne vezels (collageen type III) (‘reticuline’) → vormen de tussenstof
ertussen: macrofagen, lymfocyten & ‘reticulum cellen’
→ aankleuren met zilverkleuring
straf bindweefsel
= dens bindweefsel (‘dense connective tissue’)
in principe dezelfde componenten als losmazig bindweefsel, maar collageen domineert sterk met dikke collageenbundels waartussen fibroblasten zijn gelegen
minder vervormbaar dan losmazig bindweefsel, maar veel trekvaster
2 soorten dens bindweefsel:
ongeordend
geordend
straf bindweefsel: ongeordend dens bindweefsel
bundels van vrij dikke collagene vezels lopen in alle richtingen dooreen
er is geen voorkeursrichting
weerstand tegen trek in alle richtingen → door driedimensionale netwerk van collagene vezels
weefsel te vinden in:
reticulaire dermis (huid)
submucosa van de darm
in bindweefselkapsels rond organen (bv. milt, lymfeklieren & zenuwganglia)
straf bindweefsel: geordend dens bindweefsel
collagene vezels zijn in 1 of enkele hoofdrichtingen georiënteerd
weefsel biedt weerstand tegen trek in 1 of enkele richtingen
protype voorbeeld: peesweefsel
andere voorbeelden: fasciën & aponeurosen
geordend dens bindweefsel → voorbeeld: peesweefsel
pezen = cilindervormige tractie-elementen die spieren met het skelet verbinden
bestaan uit evenwijdig verlopende, dicht opeengepakte bundels collageen met weinig amorfe grondsubstantie ertussen
in een overlangse aansnijding:
fibroblasten in rijen te zien
op dwarsdoorsnede:
fibroblasten vertonen vliesvormige uitlopers die tussen de collagene bundels in verschillende richtingen uitstralen en deze ten dele omwikkelen (= vleugelcellen)
schematisch weergave: geordend dens bindweefsel vs. ongeordend dens bindweefsel
elastisch bindweefsel
uit bundels dikke elastische vezels
tussen dikke elastinevezels: enkele fibroblasten
grote dichtheid aan elastische vezels geeft het geheel een gele kleur & grote elasticiteit
‘puur’ (‘zuiver’) elastisch bindweefsel: komt maar op enkele plaatsen voor:
gele ligamenten van de wervelkolom → ligamentum flavum
ligamentum suspensorium van de penis
in sommige soorten dicht bindweefsel: aandeel van elastine is aanzienlijk
bv. in de reticulaire dermis van de huid (neemt af met leeftijd)
bv. in grote bloedvaten zoals aorta
mucoïd bindweefsel
mucoïd (gelatineus) (losmazig) bindweefsel
gelei-achtig door overmaat aan grondsubstantie (vooral hyaluronzuur) met collagene & elastische vezels
cellen: hoofdzakelijk vertakte & samenhangende fibroblasten
bij de mens: enkel in uitgesproken vorm voorkomend in embryonale periode
vetweefsel
bijzondere vorm van (losmazig) bindweefsel waarin vetcellen of adipocyten overheersen
vetweefsel: een van de grootste organen van het lichaam
bij mannen van normaal gewicht: 15-20%
bij vrouwen: 2-15% van totale lichaamsgewicht
grootste gedeelte: subcutaan vet
2 soorten vetweefsel:
wit (univacuolair) vetweefsel
bruin (plurivacuolair) vetweefsel
vetweefsel: functie
energiereservoir
vormgeving van het lichaam
bijdrage van onderhuidse vetlagen (subcutis)
stootkussen
door plaatselijke vetafzettingen (bv. handpalm, voetzool)
warmte-isolatie van het lichaam
(vet is een slechte warmtegeleider)
vetweefsel kan de ruimte tussen weefsels opvullen en zo de organen op hun plaats houden → steunfunctie
vetweefsel: univacuolair vetweefsel
= wit vetweefsel
bijna overal in het lichaam; behalve in oogleden, penis, scrotum & oorlel
belangrijkste functie: energiedepots
kleur: wit tot donkergeel
gele kleur komt door aanwezigheid van carotenoïden die in vet zijn opgelost
verdeling & dichtheid: bepaald door leeftijd & geslacht
(in belangrijke mate gereguleerd door geslachtshormonen & bijnierschorshormonen)
vetweefsel: univacuolair vetweefsel: histologie
onvolledig in lobben verdeeld door bindweefselschotten (waarin bloedvaten, zenuwen)
vrij rijk gevasculariseerd (vaatrijk) → vergemakkelijkt uitwisseling van materiaal tussen weefsel & bloed
univacuolair vetweefsel: opgebouwd uit univacuolaire adipocyten
univacuolaire adipocyten:
rond als ze geisoleerd voorkomen
veelhoekig als ze met vele tot een vetweefsel zijn opeengepakt
bij routine histologische bewerking: vet wordt door alcohol & xyleen opgelost
vetcel ziet eruit als een smalle ring van cytoplasma (met hier dichtbij de perifeer gelegen kern) rond een lege vacuole waarin het vet gezeten heeft (‘zegelringcel’)
elke vetcel: omgeven door lamina basalis (basale membraan)
rondom elke vetcel: fijn netwerk van dunne collagene vezels → steunt de vetcellen & verbindt ze onderling
vetweefsel: univacuolair vetweefsel: elektronenmicroscopie
mature univacuolaire (witte) adipocyt: grote cel (tussen 50 & 150 µm) met perifeer gelegen kern
in het verbrede deel van cytoplasma waarin de kern ligt:
klein Golgi apparaat
meerdere mitochondriën
weinige hoeveelheid ruw ER
in de dunne submembraneuze laag van het cytoplasma rond de vetdruppel:
vesikels van glad ER
talrijke pinocytoseblaasjes
elke vetcel vertoont naast lichtmicroscopisch zichtbare grote vetdruppel nog een aantal kleinere vetdruppels
vetdruppels → niet door een membraan omsloten
vetweefsel: univacuolair vetweefsel: histogenese
uit ongedifferentieerde mesenchymcellen → °verschillende celtypes waaronder ‘preadipocten’
witte adipocyten → °uit preadipocyten van het laterale mesoderm van het embryo
kleine vetdruppels in het cytoplasma van de ‘preadipocyt’ (plurivacuolaire stadium) → fuseren uiteindelijk tot een grote vetdruppel die kenmerkend is voor mature univacuolaire (gele/ witte) vetcel (univacuolaire stadium)
MEDISCHE TOEPASSING: (adult-onset) obesitas
‘vetzucht’ (zwaarlijvigheid, obesitas) op latere leeftijd: vooral bepaald door vergroting van bestaande (witte) vetcellen
(tot 1,5 µg vet per cel)
= hypertrofie
gebeurt dus niet door toename van het aantal vetcellen!
oorzaak:
sedentaire leefstijl
calorie inname (voeding) » energieverbruik
leeftijd geassocieerde metabole veranderingen (verminderde hormoongevoelige lipase activiteit in de vetcellen waardoor minder gemakkelijke vetmobilisatie uit de vetcellen)
gewichtsverlies door dieet:
resultaat van kleiner worden van de bestaande witte vetcellen (aantal vetcellen verandert niet)
vetzucht op kinderleeftijd:
zowel vergroting van bestaande (witte) vetcellen = hypertrofie
en toename van aantal (witte) vetcellen = hyperplasie
MEDISCHE TOEPASSING: lipoom & (goed gedifferentieerd) liposarcoom
lipoom
frequente goedaardige tumor die ontstaat uit witte adiposyten
vetweefsel: plurivacuolair vetweefsel
= bruin vetweefsel (want bruine kleur)
kleur van bruine vet door:
grote concentraties van mitochondriën (die het cytochroom pigment bevatten)
grote aantallen van bloed capillairen in dit bruin vetweefsel
bruin vetweefsel slechts op enkele plaatsen voorkomend + komt slechts gedurende bepaalde levensfazen voor
vooral in pasgeborenen (2-5% van het lichaamsgewicht!) → vooral thv de rug, nek & schouders, maar verdwijnt grotendeels gedurende kinderleeftijd
in volwassenen: zeer kleine aantal bruine vetcellen → thv de nieren, bijnieren, aorta & mediastinum
functie:
functionele betekenis is beperkt tot de eerste maanden na de geboorte: thermogenese → warmteproductie & bescherming van pasgeborene tegen koude
→ warmteproductie in bruine vetcellen is veel groter dan in andere cellen ten gevolge van de uitgesproken aanwezigheid van een transmembraan proteïne uncoupling protein-1 (UCP1) (of thermogenine)
vetweefsel: plurivacuolair vetweefsel: histogenese
plurivacuolair (bruin) vetweefsel → (vanuit mesenchymale stamcel) ontstaat uit paraxiale preadipocyten
hoeveelheid bruin vetweefsel: maximaal (in verhouding tot lichaamsgewicht) bij de geboorte & verdwijnt gedeeltelijk door een mechanisme van involutie & apoptose tijdens de kinderleeftijd
aantal bruine vetcellen neemt toe tijdens koude
(mechanisme?: shift van zogenaamde ‘beige’ cellen naar functionele bruine vetcellen; proliferatie & differentiatie van nieuwe bruine vetcellen uit bestaande progenitorcellen)
vetweefsel: plurivacuolair vetweefsel: histologie
plurivacuolaire vetcellen: kleiner dan univacuolaire vetcellen & veelhoekig van vorm
cytoplasma: zeer talrijke vetdruppels (‘multiloculair’)
kleine vetdruppels laten kern toe meer centraal te liggen
elektronenmicroscopie:
hoge concentraties van mitochondriën
weinig ontwikkeld glad & ruw ER
bruin vetweefsel: sterk ontwikkeld vaatnet
door bindweefselschotten in lobuli verdeeld (meer dan gewone witte vetweefsel)
MEDISCHE TOEPASSING: hibernoma
niet-frequente tumor
uit bruine vetcellen tumor → goedaardige tumor
overzicht van structuren van het bewegingsapparaat
kraakbeen
gespecialiseerde vorm van bindweefsel
kan door elastische consistentie van tussenstof weerstand bieden tegen druk zonder blijvende vervorming te ondergaan (drukvast)
geringe trekvastheid
bestaat uit veel intercellulair materiaal (extracellulaire matrix) = kraakbeentussenstof/ kraakbeenmatrix
typische consistentie van kraakbeenmatrix bepaald door aanwezige macromoleculen:
collageen
hyaluronzuur
proteoglycanen
kleinere hoeveelheden glycoproteïnen
→ elastisch kraakbeen: bevat ook nog elastine
cellen (chondrocyten) liggen in kraakbeenmatrix in holten (lacunae), veelal groepsgewijs
kraakbeen: functies
steun aan de weke delen
glijvlak voor gewrichten waardoor botstukken tov elkaar soepel kunnen bewegen (soepel verloop van bewegingen in gewrichten)
essentiële rol bij lengtegroei van lange pijpbeenderen zowel voor als na geboorte (‘kraakbeenschijven’)
geeft vorm aan bepaalde lichaamsdelen (bv. oor, neus)
kraakbeen: karakteristieke verende stevigheid van kraakbeenmatrix berust op:
elektrostatische verbindingen tussen collagene fibrillen & glycosaminoglycaan-zijketens van matrix-proteoglycanen
vasthouden van water door negatief geladen glycosaminoglycaan-zijketens van centrale eiwit van proteoglycanen
buigbaarheid & verschuifbaarheid van collagene fibrillen onderling
kraakbeen: vezelig vs. elastisch kraakbeen
vezelig kraakbeen
op plaatsen waar kraakbeen weerstand moet bieden aan hoge druk of grote trekkracht → gehalte aan collagene fibrillen groot
kraakbeen minder vervormbaar
elastisch kraakbeen
waar kraakbeen vooral buigbaar & veerkrachtig is
moet minder trek of druk opvangen
bv. in het uitwendig oor
matrix bevat elastische vezels & minder collageen
kraakbeen: voordelen & nadelen
voordelen:
beweeglijk
elastisch
kan veel druk/ kracht opvangen
sterk
nadelen:
bevat geen/ weinig bloedvaten → nadeel bij beschadiging
moeilijk om te regeneren bij schade
kraakbeen: 3 vormen van kraakbeen
hyalien kraakbeen
matrix bevat een ruimtelijk complex van hoofdzakelijk collageen type II fibrillen met een homogene tussenstof
elastisch kraakbeen
matrix bevat naast collagene fibrillen (type II) ook elastische vezels
vezelig kraakbeen (‘fibrocartilage)
matrix is rijk aan dikke collagene fibrillen type I
kraakbeen: hyalien kraakbeen
meest voorkomende vorm van kraakbeen
in verse toestand: blauwachtig wit & doorschijnend
in het embryo:
hyalien kraakbeen vormt een tijdelijke skelet totdat het door bot wordt vervangen (osteogenese)
bij volwassenen:
vooral in wand van ademhalingswegen (neus, larynx, trachea, bronchi)
aan ventrale uiteinden van de ribben
als gewrichtskraakbeen op gewrichtsoppervlakten
EXOSTOSE/ OSTEOCHONDROOM
tumor van het kraakbeen
centraal gedeelte van bot, daarrond kraakbeen
tumor die ontstaat uit hyalien kraakbeen
CHONDROSARCOOM
amputatie van grote kraakbeentumor
kwaadaardige tumoren → meestal uit hyalien kraakbeen
overzicht: kraakbeen bij volwassenen
kraakbeen: hyalien kraakbeen → opgebouwd uit:
cellen:
chondrocyten
chondroblasten
homogene extracellulaire matrix:
type II collageen
hyaluronzuur
proteoglycanen
glycoproteïnen
perichondrium (uitgezonderd op de gewrichtsoppervlakten & epiphysale platen)
hyalien kraakbeen: de kraakbeenmatrix
proteoglycanen in kraakbeenmatrix vooral uit glycosaminoglycanen:
chondroïtine 4-sulfaat
chondroïtine 6-sulfaat
keratansulfaat
→ covalent gebonden aan centrale eiwitten (as-eiwitten)
groot aantal van proteoglycanen zijn niet-covalent gebonden aan langgerekte moleculen van hyaluronzuur
°van proteoglycaan-aggregaten
water gebonden aan (negatieve ladingen van de) glycosaminoglycanen (in de proteoglycanen): verantwoordelijk voor 60-80% van het verse gewicht van hyalien kraakbeen
functie van schokbreker
zowel hyaluronzuur als proteoglycanen: histochemisch aantonen door metachromatisch kleuren met speciale basische kleurstof alciaanblauw
in kraakbeenmatrix ook nog speciale glycoproteïnen (‘attachment proteins’)
bv. chondronectine → bevordert hechting van chondrocyten met extracellulaire matrix
hyalien kraakbeen: de chondroblast/ chondrocyt
aan de buitenkant van een hyalien kraakbeenstuk:
vorm van jonge chondrocyten (chondroblasten) → afgeplat elliptisch met lange as parallel aan oppervlak
verder naar binnen:
chondrocyten worden meer bolvormig & komen vaak in groepen te liggen van meestal niet meer dan 8 cellen
groepen cellen zijn via 1 of meer mitotische delingen afkomstig van eenzelfde chondroblast
= isogene aggregaten (groepen)
in het kraakbeen van de epifysaire schijf:
isogene groepen hebben de vorm van lange zuilen in de lengterichting van het beenstuk
chondrocyten: verantwoordelijk voor synthese van glycosaminoglycanen & collageen type II
chondrocyten hebben kenmerken van een eiwitsynthetiserende cel:
sterk ontwikkeld ruw ER & Golgi apparaat (elektronenmicroscopie)
typische insluitsels in chondrocyten: glycogeenkorrels & vetdruppeltjes (elektronenmicroscopie)
hyalien kraakbeen: het perichondrium
perichondrium
= laag dicht bindweefsel, aan de buitenzijde van het hyaliene kraakbeen
essentieel voor de groei & instandhouding van het kraakbeen
perichondrium ontbreekt thv gewrichtsvlakken & epiphysale platen
2 zones:
buitenste (vaatrijke) zone
uit collageenvezels type I & fibroblasten
met bloedvaten (van waaruit kraakbeen wordt gevoed)
binnenste (meer celrijke) zone
bevat mesenchymale stamcellen die zich tot chondroblasten differentiëren
hyalien kraakbeen: histogenese (embryologie)
kraakbeen ontstaat uit mesenchym (= uitgangsweefsel voor alle soorten kraakbeen)
chondroblasten
= cellen die door directe differentiatie uit mesenchymcellen ontstaan
naarmate er meer geproduceerde kraakbeenmatrix in omgeving wordt afgezet, verwijderen chondroblasten zich van elkaar → differentiatie naar chondrocyten
differentiatie van kraakbeenstuk: van binnen naar buiten
aan oppervlak grenzende mesenchym: ontwikkelt zich tot perichondrium
daarin: fibroblasten & chondroblasten
hyalien kraakbeen: chondrogenese → 2 processen van kraakbeen-groei
interstitiële groei
reeds bestaande chondroblasten & chondrocyten vermenigvuldigen zich mitotisch
→ komt enkel voor in vroege stadia van kraakbeenvorming → volume van kraakbeen wordt door inwendige expansie vergroot
appositionele groei
aan het oppervlak van kraakbeen gelegen perichondriumcellen differentiëren tot kraakbeencellen
→ uitwendige expansie, appositionele groei: naarmate matrix door vorming van dwarsverbindingen tussen matrixcomponenten stijver wordt, wordt interstitiële groei moeilijker: kraakbeen is dan voor zijn groei meer aangewezen door groei van buitenaf
→ interstitiële groei: belangrijk proces in epifysaire schijf bij lengtegroei van pijpbeenderen
kraakbeen: bevloeiing en voeding
kraakbeen: avasculair & bevat ook geen lymfevaten/ zenuwen
trage stofwisseling
gevoed vanuit vaten in omringende weefsels
in de matrix gevangen weefselvloeistof (water) functioneert als transportmedium → diffusie
veranderingen in de matrix (bv. verkalkingen) → direct invloed op diffusie
kan aanleiding geven tot afsterven van chondrocyten
kraakbeen: degeneratieve veranderingen & afbraak, regeneratie & nieuwvorming
kraakbeen is metabool weinig actief
kraakbeen is weinig gevasculariseerd, afhankelijk van diffusie & van bloedvaten in weefsel rondomheen
bij volwassenen: regeneratie alleen mogelijk door activiteit vanuit perichondrium (appositionele groei)
geen perichondrium aanwezig thv gewrichtskraakbeen
→ bij volwassenen kan beschadigd kraakbeen maar moeilijk regeneren, & dan vaak onvolledig
bv. vaak ontstaat hierbij echter slecht bindweefsel (bv. laesies van kraakbeenringen of menisci in het kniegewricht of laesies van gewrichtskraakbeen)
MEDISCHE TOEPASSING: OSTEOARTHROSE (osteoarthritis)
= gewrichtsslijtage, aandoening van het gehele gewricht (kraakbeen, bot, gewrichtsvloeistof)
gewrichtskraakbeen gaat in kwaliteit achteruit, wordt dunner & zachter (degeneratie van kraakbeen)
leidt tot vervorming van bot net onder kraakbeen (subchondrale ossificatie)
vorming aan rand van het gewricht van zichtbare & voelbare knobbels (osteofyten)
niet precies bekend wat de oorzaak van osteoarthrose is, wel bekend dat het gaat om samenspel van verschillende factoren
factoren:
veroudering (degeneratie van kraakbeen)
geslacht (vrouwen > mannen)
overgewicht (meer belasting op grote gewrichten zoals heup & knie)
langdurige overbelasting (zwaar lichamelijk werk, gewrichten die veel worden gebruikt zoals handen, polsen, intensieve sporten die gewrichten belasten)
trauma (bv. botbreuk & beschadigde meniscus)
erfelijke aanleg
kraakbeen: elastisch kraakbeen
elastisch kraakbeen gevonden in:
oorschelp
gedeelte van de wand van de buitenste gehoorgang
buis van Eustachius
epiglottis
sommige kraakbeenstukken van de larynx & van bronchusvertakkingen
elastisch kraakbeen gelijk aan hyalien kraakbeen, met 1 verschil:
elastisch kraakbeen bezit naast collagene fibrillen ook een goed ontwikkeld netwerk van elastische vezels (& is dus meer flexibel dan hyalien kraakbeen)
perichondrium → ook veel elastische vezels
elastische vezels geven elastisch kraakbeen in verse toestand een gele tint
degeneratieve afwijkingen: minder frequent in elastisch kraakbeen
kraakbeen: vezelig kraakbeen
= fibrocartilage
tussenvorm van hyalien kraakbeen & dicht bindweefsel
het komt voor in:
tussenwervelschijven
aanhechtingen van sommige ligamenten aan bot
symphysis pubis
talrijke dikke collagene vezels type I
hierdoor kan kraakbeen aan grote trekkrachten (trekbelasting) weerstand bieden met behoud van draagvermogen (drukbelasting)
chondrocyten → morfologisch overeenkomend met die in hyalien kraakbeen
liggen ook vaak in isogene groepen → MAAR: vorm van rijen achtereen gelegen cellen, parallel aan collagene vezels
matrix: talrijke dikke collagene vezels van type I
lichtmicroscopisch goed waar te nemen
matrix lijkt voor overige deel op die van hyalien kraakbeen
vezelig kraakbeen → geen herkenbaar perichondrium
MEDISCHE TOEPASSING: osteochondroma (exostose)
botverbinding dat overgaat in een kraakbeenletsel
MEDISCHE TOEPASSING: enchondroma
goedaardige tumor
MEDISCHE TOEPASSING: chondrosarcoom
femur
in merg van het bot: kraakbeen → is normaal niet zo
kraakbeen in de spier
samenvatting van de verschillende types van kraakbeen
botweefsel
gespecialiseerd bindweefsel & steunweefsel dat trekvastheid van collageen combineert met drukbestendigheid van een door kalkzouten verharde matrix
samenstelling botweefsel:
60 (gewichts)% kalkzouten
30% collageen
10% water, cellen & vaten
bot = een van hardste weefsels van menselijke lichaam
coupes snijden is moeilijk → door grote hardheid van bot
moeilijk voor elektronen- of lichtmicroscopisch onderzoek
lukt alleen met speciale inbedding (plastic) & zeer harde messen
of ‘ontkalking’ van materiaal met zuren of calcium-chelerende stoffen (bv. EDTA)
botweefsel: functies
botweefsel steunt weke delen
botweefsel beschermt belangrijke organen (bv. in de schedelholte & thorax)
botweefsel herbergt beenmerg → hierin worden bloedcellen gevormd
beenderen vormen systeem van hefbomen → zetten krachten van spiercontracties om in bewegingen
bot fungeert als enorme opslagplaats voor calcium voor lichaam
botweefsel: samenstelling
bot- of beenmatrix
= extracellulair materiaal dat verkalkt is
typische cellen van botweefsel:
osteocyten
liggen in holten (lacunae) tussen botmatrix lagen (lamellae)
met fijne cytoplasmatische uitlopers in smalle canaliculi → breiden zich uit in de botmatrix
=> uitwisseling van stoffen tussen osteocyten & bloedcapillairen: via canaliculi (want door verkalkte botmatrix is geen diffusie mogelijk)
aan binnenkant botweefsel
osteoblasten
prolifererende cellen
vormen & secreteren organische componenten van botmatrix
aan buitenkant botweefsel
osteoclasten
grote meerkernige cellen
betrokken bij afbraak van verkalkte botmatrix & remodellering van bot
aan buitenkant botweefsel
aan binnen- & buitenzijde: alle beenderen bekleed door bindweefsellaag:
binnenzijde: endost (endosteum)
buitenzijde: periost (periosteum)
de botmatrix → anorganisch materiaal
± 50% van droge gewicht van botmatrix → uit anorganisch materiaal
calcium & fosfaat overvloedig aanwezig
calciumfosfaten: aantonen met histochemische Von Kossa kleuring
in botmatrix: calciumfosfaten komen voor in kristalvorm = hydroxy-apatiet
elektronenmicroscopisch:
hydroxy-apatietkristallen hebben de vorm van fijne naaldjes die in matrix een elektronendichte massa (zwarte structuren) vormen
de botmatrix → organische bestanddelen
organische bestanddelen van botmatrix: voor ± 95% uit collageen (vnl. type I) & voor de rest uit amorfe tussenstof
amorfe tussenstof: voornamelijk glycoproteïnen (o.m. osteonectine) & aan eiwitten gebonden glycosaminoglycanen (proteoglycanen)
bij glycosaminoglycanen: chondroïtine 4- & 6-sulfaat en keratansulfaat
nauwe binding tussen anorganische hydroxy-apatiet & organische collageen → zorgt voor hardheid & stevigheid van het bot
in pathologie:
stoornissen in calcificatie → rachitis & osteomalacie
stoornissen in aanmaak van collageen → osteogenesis imperfecta
de botcellen
osteoblast
osteocyt
osteoclast
de botcellen: osteoblast
(ontstaan uit osteoprogenitorcellen)
synthetiseren organische bestanddelen van de botmatrix:
type 1-collageen
glycoproteïnen (osteonectine)
geringere hoeveelheid proteoglycanen
= onverklakte matrix = osteoïd
belangrijke rol bij calcificatie
enkel in oppervlak van botstukken gevonden → in een aaneengesloten rij = osteoblastenzoom
wanneer synthetische activiteit in osteoblasten is volbracht:
sommige osteoblasten differentiëren naar osteocyten
sommige osteoblasten worden kleiner & vlakken af tot grensvlakcellen (botrandcellen) → inactieve, rustende osteoblasten
meeste osteoblasten → gaan in apoptose
de botcellen: osteoblast → elektronenmicroscopisch & lichtmicroscopisch
elektronenmicroscopisch:
sterk ontwikkeld ruw ER & uitgebreid Golgi-complex naast de kern
lichtmicroscopisch:
Golgi-complex als een grote uitsparing in basofiele cytoplasma
= negatief Golgi-beeld
blazige celkern met 1 of meerdere nucleoli ligt in het van de botrand afgekeerde gedeelte van het cellichaam dat soms iets uitpuilt
MEDISCHE TOEPASSING: osteogenesis imperfecta
= brittle bone disease = broze botteziekte
groep van gerelateerde congenitale aandoeningen (6 verschillende types) waar collageen type I productie door osteoblasten verstoord is ten gevolge van genmutaties (hoeveelheid of samenstelling van type I collageen is afwijkend)
defecten leiden tot afwijkingen gekenmerkt door:
enorme broosheid van beenderen
spontane fracturen van lange pijpbeenderen
skeletvergroeiingen (deformaties)
blauwe sclerae (thv de ogen)
doofheid
verstoorde tandontwikkeling (dentinogenesis imperfecta)
botweefsel: mineralisatie van botmatrix → calcificatie
proces van matrix mineralisatie nog niet volledig begrepen → vermoedelijk belangrijke (centrale) rol van osteoblast
glycoproteïnen (vooral vitamine K afhankelijke polypeptide osteocalcine → gesecreteerd door osteoblasten) binden Ca2+ ionen & concentreren dit mineraal locaal
osteoblasten secreteren ook matrix vesikels rijk aan enzyme alkalische fosfatase die zorgen voor verhoogde fosfaat ionen
in micro-omgeving met hoge concentratie van Ca & fosfaat ionen → matrix vesikels zullen plaats zijn waar hydroxy-apatiet kristallen gevormd zullen worden
MEDISCHE TOEPASSING: rachitis & osteomalacie
tekort aan calcium → leidt tot mobilisatie van calcium uit botmatrix
bloedcalcium wordt binnen zekere waarden gehouden
oorzaken van calciumgebrek: tekort aan vitamine D → stof die nodig is voor opname van calcium in dunne darm
calciumgebrek bij kinderen: rachitis
ziekte waarbij botmatrix niet op normale manier verkalkt (pijpbeenderen bv. van onderste ledematen buigen dan krom wanneer ze belasting ondergaan van lichaamsgewicht & spiercontracties)
calciumgebrek bij volwassenen: osteomalacie
afwijking die gekenmerkt wordt door onvolledige verkalking van reeds verkalkte matrix
verminderde hoeveelheid calcium per gewichtseenheid botmatrix
bot is zachter van consistentie
kliniek: diffuse skeletpijn, fractuur, gangstoornissen, hypotonie, proximale spierzwakte
de botcellen: osteocyt
cellen die zich in de lacunae van de verkalkte botmatrix bevinden
hangen met elkaar & met oppervlak samen door uitlopers die in botmatrix uitgespaarde canaliculi zijn gelegen
via canaliculi: uitwisseling van ionen, kleine moleculen, voedingstoffen & zuurstof
elektronenmicroscopie:
zeer weinig ontwikkeld ruw ER & Golgi-aparaat
chromatine in de kern: dichte structuur
osteocyten → niet meer in staat tot mitotische deling
de botcellen: osteoclast
grote, onregelmatig gevormde, meerkernige & beweeglijk cellen die niet delen
gespecialiseerde cellen met als functie: afbraak van botmatrix
liggen als langgerekte elementen tegen botrand, soms in uitholling die is ontstaan doordat ze botmatrix hebben weggevreten
= lacune van Howship
voorlopercellen van osteoclasten: direct afkomstig uit het beenmerg → gerekend tot mononucleaire fagocytensysteem
vorming van osteoclasten: afhankelijk van parathyroid hormoon
hormoon stimuleert osteoblasten tot productie van macrophage-colony-stimulating factor (M-CSF) & receptor activator of nuclear factor -kappaB ligand (RANKL)
die 2 binden op osteoclasten en activeren deze
osteoclasten hebben receptoren voor calcitonine = hormoon dat botafbraak remt
de botcellen: osteoclast → lichtmicroscopisch
groot tot zeer groot
meerdere kernen (3-30 of meer) met prominente nucleoli & acidofiel cytoplasma
→ meerkernigheid komt door fusie van eenkernige voorlopercellen van osteoclasten
de botcellen: osteoclast → elektronenmicroscopie
goed ontwikkeld RER, talrijke mitochondriën & goed ontwikkeld Golgi-complex
celoppervlak dat naar bot is gericht toont reeks dicht opeenliggende uitstulpingen = ruffled border (plooirand)
= gebied waar afbraakproces wordt bewerkstelligd in een extracellulaire ruimte die tov botrand rondom wordt afgeschermd door randzone van cytoplasma van osteoclast
MEDISCH TOEPASSING: osteopetrosis
= marmerbeenziekte = marble bone disease
zeldzame congenitale ziekte die excessieve botvorming tot gevolg heeft met overgroei & verdikking van het bot (wordt denser & zwaarder)
mutaties in genen die verantwoordelijk zijn voor ondermeer goed functioneren van osteoclasten
skeletdeformaties (wervelkolom, schedelbeenderen), groeistoornissen, fracturen (niettegenstaande het bot dikker & denser is, is het juist brozer van consistentie), vernauwing van beenmergruimten (verminderde bloedcelvorming met o.a. anemie & verminderde witte bloedcellen, cave verminderde weerstand tegen infectie), blindheid, doofheid, faciale paralyse (tgv druk van bot op zenuwstructuren)
periosteum & endosteum
belangrijkse functies:
voeding van bot
leveren van osteoblasten die voor groei & herstel (remodelatie) van botweefsel nodig zijn
periost is afwezig thv gewrichtsvlakken
periosteum = een laag straf bindweefsel
buitenste zeer vezelige, dense (fibreuze) & vaatrijke periostlaag:
type I collageen, fibroblasten, bloedvaten, lymfevaten & zenuwen
binnenste (osteogene) periostlaag:
veel celrijker met mesenchymale cellen (osteoprogenitorcellen) & osteoblasten
perforerende vezels/ vezels van Sharpey
= van buiten komende vezels, die via periost het bot binnendringen & daardoor het periost aan bot hechten
endosteum: veel dunner dan periosteum & heeft niet de 2 lagen die bij periosteum meestal zo duidelijk te onderscheiden zijn
in bindweefsel van periosteum & endosteum → veel bloedvaten die in bot dringen via speciale kanalen
= verbindingskanalen/ kanalen van Volkmann
botweefsel: soorten botweefsel
compact (corticaal) bot
80% van totale botmassa
dens aangesloten gebied zonder zichtbare holten, aan oppervlakte van het bot
spongieus (trabeculair) bot
20% van totale botmassa
meer dieper gelegen gebied met in elkaar overgaande holten waartussen een complex netwerk van vertakt samenhangende botbalkjes is uitgespannen
compact (corticaal) bot
spongieus (trabeculair) bot
botweefsel: type botten
lange pijpbeenderen
korte beenderen
platte beenderen
lange pijpbeenderen
(bv. femur, tibia, humerus)
uiteinden (epifyse/ epiphysis): opgebouwd uit trabeculair bot met daar overheen een dun laagje corticaal bot
cylindrische middenstuk (diafyse/ diaphysis): vrijwel alleen uit corticaal bot met soms binnenin een beetje trabeculair bot rond beenmerg
holten van trabeculaire bot & mergholte in diafyse bevatten beenmerg in 2 soorten:
rood beenmerg
vorming van bloedcellen
geel beenmerg
in hoofdzaak uit vetcellen
korte beenderen
(bv. beenderen van de hand, voet)
meestal: centrum van trabeculair bot dat aan alle zijden is omgeven door corticaal bot
platte beenderen
(schedelbot, kaakbeenderen, schouderblad, rib/ borstbeen, bekken)
aan binnen- & buitenzijde een laag corticaal bot met daartussen een laag trabeculair bot (diploë)
botweefsel: histologisch 2 types van botorganisatie
matuur lamellair bot
geweven (‘woven’) bot
lamellair bot
= secundair bot
normale type bot bij volwassenen
collagene type I fibrillen die parallel gerangschikt zijn in dunne lagen (met dikte van 3-7µm) = lamellen
amandelvormige osteocyten in hun lacunes → liggen verspreid tussen lamellen, soms ook binnen een lamel
verloop van collagene vezels in lamellen: schroefvormig
vezelrichtingen maken in achtereen volgende lagen een (niet-constante) hoek met elkaar, zoals met polarisatie-microscoop kan worden aangetoond (typische breking in polarisatie-microscoop)
geweven bot
1e type van botorganisatie in embryologische ontwikkeling, bij botnieuwvorming & botreparatieprocessen (bv. na fractuur)
= immatuur bot
geweven bot is in volwassenen tijdelijk (‘primair bot’) & wordt in principe vervangen door secundair (lamellair) bot
gekenmerkt door at random organisatie van type I collageen (vezelig bot)
lager mineraalgehalte & meer en grotere osteocyten dan in lamellair bot
geweven bot: snel gevormd maar is onregelmatig van structuur & heeft geringere draagkracht (inferieur aan lamellair bot)
botweefsel: osteon/ systeem van Havers
→ best ontwikkeld in corticaal/ compact bot
lage, vaak gevorkte cilinder met lange as evenwijdig met lengte-as van diafyse
uit centraal kanaal (osteonkanaal/ kanaal van Havers)
daarrond: afhankelijk van bestaansduur van systeem, 4-20 lamellen
tussen opeenvolgende lamellen: lacunen met hierin een osteocyt, onderling met elkaar verbonden door canaliculi
osteonkanalen zijn met elkaar, met mergholte & met periost verbonden door verbindingskanalen/ kanalen van Volkmann
osteon/ systeem van Havers → afbeelding
corticaal bot
systeem van Havers: elementaire bouweenheid van corticale (compacte) bot
kleine systemen van Havers kunnen ook op andere plaatsen dan het corticale bot voorkomen → bv. in dikkere balkjes van het trabeculair bot
systemen van Havers → bij de mens duidelijkst ontwikkeld in diafyse van lange pijpbeenderen
aan periosteale & endostale zijden:
andere lamellensystemen evenwijdig aan botoppervlak → buitenste & binnenste circumferentiële lamellen
tussen osteonen liggende min of meer driehoekige tot veelhoekige gebieden = interstitiële lamellen
zijn de resten van afgebroken osteonen
trabeculair (spongieus) bot
complexe samenhangende botbalkjes worden door bloedvaten omringd
botbalkjes (diameter tot 0,2mm) → door diffusie gevoed
structuur van botbalkjes: uit parallele lamellen die overeenkomsten tonen met circumferentiële lamellen in corticale bot
bij dikkere botbalkjes → systemen van Havers met bloedvaten
trabeculair (spongieus) bot neemt slechts 1/5 van totale skeletvolume in beslag, maar vormt toch meer dan de helft van het totale botoppervlak