Studied by 3 people
l'abonnement (m)
het abonnement
battre
verslaan
l'appli(cation) (f)
de app
(se) blesser
(zich) verwonden, (zich) kwetsen
l'athlétisme (m)
de atletiek
la boum
de fuif, het feestje
bouger
bewegen
le court de tennis
de tennisbaan
dormir sous la tente
in de tent slapen
l'escalade (f)
de (berg) beklimming
être (quatre)
(met z'n vieren) zijn
être passionné(e) de
heel geboeid zijn door, een passie hebben voor
le feu de camp
het kampvuur
le grimpeur
de klimmer
grimper
klimmen, klauteren
l'occasion (f)
de gelegenheid
jogger
joggen
le public
het publiek
monter sa tente
zijn tent opzetten
la randonnée
de (wandel)tocht, de (trek)tocht
répéter
repeteren
le repos
de rust
s'abonner (à)
zich abonneren (op)
les réseaux sociaux
de sociale media
se baigner
zwemmen
le sac à dos
de rugzak
sortir (en boîte)
uitgaan (in een discotheek)
le tchat
de chat
tchatter
chatten
amusant(e)
leuk, grappig
à l'aide de
met behulp van
à l'occasion de
ter gelegenheid van
à proximité de
dicht bij
les loisirs (m)
de hobby’s, de vrijetijdsbesteding
le participant, la participante
de deelnemer, de deelneemster
le passe-temps
de hobby, het tijdverdrijf
accessible
toegankelijk
atteindre
bereiken
avoir accès à
toegang hebben tot
avoir envie de
zin hebben in
encourager
aanmoedigen
être accro à
verslaafd zijn aan, bezeten zijn van
se distraire
zich vermaken, zich ontspannen
s'entraîner
trainen, oefenen
traîner
rondhangen
les arts martiaux
de vechtsporten
le canoë
de kano
l’escaladeur (m)
de (berg)beklimmer
le gymnase
de sportzaal, de turnzaal
l’ornithologie (f)
de ornithologie, de vogelkunde
le parc d'attractions
het pretpark, het attractiepark
le saut à l'élastique
het benjispringen, de benjisprong
le saut en parachute
het parachutespringen
cuisiner
koken
dresser sa tente
zijn tent opzetten
escalader
(berg)beklimmen
faire de la marche
wandelen
faire du canoë
kanoën
faire du cheval
paardrijden
faire du vélo
fietsen
observer les oiseaux
vogels spotten
partir à l'aventure
op avontuur gaan
plonger
duiken
le bouquin (fam.)
het boek
le comédien, la comédienne
de acteur, de actrice (toneel)
le festival
het festival
la littérature
de literatuur
la peinture
het schilderij, de schilderkunst
la photographie
de fotografie
la répétition
de repetitie
la scène
de scène, het podium
la sculpture
het beeldhouwwerk, de beeldhouwkunst
le spectacle
het spektakel
le spectateur, la spectatrice
de toeschouwer, de toeschouwster
la troupe (de théâtre)
het toneelgezelschap
avoir le trac
plankenkoorts hebben
bouquiner
lezen
entrer en scène
opkomen
faire de la musique
musiceren
faire du théâtre
toneelspelen
jouer un rôle
een rol spelen
sculpter
beeldhouwen
la collection (de timbres)
de (postzegel-) verzameling
le collectionneur, la collectionneuse
de verzamelaar, de verzamelaarster
le jeu de société
het gezelschapsspel
la philatélie
de filatelie, het verzamelen van postzegels
la plateforme de vidéos à la demande
de streamingsdienst
les règles du jeu (f)
de spelregels
reposant(e)
rustgevend
aller à la pêche
gaan vissen
aller boire un verre
op café gaan, iets gaan drinken
jouer à un jeu de société
een gezelschapsspel spelen
jouer aux cartes
kaarten, een kaartspel spelen
prendre du repos
rusten
prendre un verre
op café gaan, iets gaan drinken
se relaxer
relaxen
la nuque
de nek
la main
de hand
le poignet
de pols
la coude
de elleboog
Note 
Flashcard (40)