tp Néerlandais P89-90

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/41

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

42 Terms

1
New cards

glisser

schuiven schoof schoven heeft/is geschoven

2
New cards

dormir

slapen sliep sliepen heeft geslapen

3
New cards

parler

spreken sprak spraken heeft gesproken

4
New cards

sauter

springen sprong sprongen heeft/is gesprongen

5
New cards

être debout

staan stond stonden heeft gestaan

6
New cards

voler, dérober

stelen stal stalen heeft gestolen

7
New cards

mourir

sterven stierf stierven is gestorven

8
New cards

s’élever

stijgen steeg stegen is gestegen

9
New cards

marcher

treden trad traden heeft/is getreden

10
New cards

tirer, aller

trekken trok trokken heeft/is getrokken

11
New cards

tomber

vallen viel vielen is gevallen

12
New cards

attraper

vangen ving vingen heeft gevangen

13
New cards

interdire

verbieden verbood verboden heeft verboden

14
New cards

disparaître

verdwijnen verdween verdwenen is verdwenen

15
New cards

comparer

vergelijken vergeleek vergeleken heeft vergeleken

16
New cards

oublier

vergeten vergat vergaten heeft/is vergeten

17
New cards

vendre

verkopen verkocht verkochten heeft verkocht

18
New cards

quitter

verlaten verliet verlieten heeft verlaten

19
New cards

perdre

verliezen verloor verloren heeft verloren

20
New cards

comprendre

verstaan verstond verstonden heeft verstaan

21
New cards

partir

vertrekken vertrok vertrokken is vertrokken

22
New cards

trouver

vinden vond vonden heeft gevonden

23
New cards

voler (air)

vliegen vloog vlogen heeft/is gevlogen

24
New cards

demander

vragen vroeg/vraagde vroegen/vraagden heeft gevraagd

25
New cards

geler

vriezen vroor vroren heeft / is gevroren

26
New cards

laver

wassen waste wasten heeft gewassen

27
New cards

jeter

werpen wierp wierpen heeft geworpen

28
New cards

savoir

weten wist wisten heeft geweten

29
New cards

montrer

wijzen wees wezen heeft gewezen

30
New cards

vouloir

willen wou/wilde wouden/wilden heeft gewild

31
New cards

gagner

winnen won wonnen heeft gewonnen

32
New cards

devenir

worden werd werden is geworden

33
New cards

dire

zeggen zei/zegde zeiden/zegden heeft gezegd

34
New cards

envoyer

zenden zond zonden heeft gezonden

35
New cards

voir

zien zag zagen heeft gezien

36
New cards

être

zijn was waren is geweest

37
New cards

chanter

zingen zong zongen heeft gezongen

38
New cards

être assis

zitten zat zaten heeft gezeten

39
New cards

chercher

zoeken zocht zochten heeft gezocht

40
New cards

nager

zwemmen zwom zwommen heeft/is gezwommen

41
New cards

errer

zwerven zwierf zwierven heeft/is gezworven

42
New cards

se taire

zwijgen zweeg zwegen heeft gezwegen