duitss

De broer

der Bruder

de halfbroer

der Halbbruder

de jongen

der Junge

de man

der Mann

de neef

der Cousin

de oom

der Onkel

de opa

der Opa

de stiefvader

der Stiefvater

de vader

der Vater

de vriend

der Freund

de zoon

der Sohn

de dochter

die Tochter

het gezin

die Familie

de halfzus

die Halbschwester

de moeder

die Mutter

de nicht

die Cousine

de oma

die Oma

de stiefmoeder

die Stiefmutter

de tante

die Tante

de vriendin

die Freundin

de vrouw

die Frau

de zus

die Schwester

het kind

das Kind

het meisje

das Mädchen

de broers en zussen

die Geschwister

de grootouders

die Großeltern

de ouders

die Eltern

bezoeken

besuchen

doen, maken

machen

hebben

haben

erg houden van

lieben

voorstellen

vorstellen

zonder

ohne

misschien

vielleicht

het mobieltje

das Handy

belangrijk

wichtig

kiezen

wählen

familieleden

das Verwandten

dat klopt

das stimmt

jarig zijn

Geburtstag haben

vaak

oft

nu

jetzt

Vind jij het leuk?

Gefällt es dir?

okay

in Ordnung

ook

auch

aardig

nett

eerlijk

ehrlich

gescheiden

geschieden

groot

groß

intelligent

intelligent

jong

jung

klein

klein

mooi

schön

mooi, knap

hübsch

sportief

sportlich

vriendelijk

freundlich

heel erg

sehr

niet

nicht

heten

heißen

komen

kommen

wonen

wohnen

zijn

sein

leuk

toil

zich verheugen / blij zijn

sich freuen

wanneer, als

wenn

nu

jetzt

met zn tweeën

zu zweit

bijna

fast

de reden

der Grund