attitude
een aangeleerde algemene evaluatie van een object, die met een bepaalde intensiteit uitgedrukt wordt
Multicomponentenmodel van attitudes
Het model dat stelt dat attitudes bestaan uit cognitieve, affectieve en gedragsmatige componenten
Verwachtingswaardetheorie
Theorie die stelt dat de attitude tegenover een object bepaald wordt door de verwachting dat een attitudeobject bepaalde kenmerken vertoont, maar ook door hoe sterk die kenmerken worden gewaardeerd
Klassieke conditionering
Een neutrale stimulus die samen met een (on)aangename stimulus voorkomt, wordt op den duur zelf als (on)attractief ervaren
Operante conditionering
Door belonen of straffen stijgt of daalt de attractiviteit van de stimulus
Expliciete attitude
Attitudes die door een persoon bewust gerapporteerd worden
Impliciete attitude
Een attitude die zich situeert op het automatische niveau en haar basis vindt in de organisatie van materiaal in het geheugen
sociale psychologie
De wetenschappelijke studie naar de wijze waarop gedachten, gevoelens, motivaties en gedragingen van mensen beïnvloed worden door de aanwezigheid van anderen en hoe we zelf invloed uitoefenen op hoe andere personen denken, voelen en zich gedragen
expiriment
Een vorm van onderzoek waarbij de onderzoeker controle heeft over de gebeurtenissen en deelnemers volkomen toevallig aan condities worden toegewezen
vooroordelen
Negatieve gevoelens tegenover andere personen gebaseerd op hun lidmaatschap van bepaalde sociale groepen
multilevel analyse
Analyse die effecten bepaald van verschillende hiërarchische niveaus op een uitkomstvariabele, waarbij het individuele niveau het ondergeschikte niveau vormt en de groep, organisatie of maatschappelijke niveau het bovengeschikte niveau uitmaakt
persoonlijkheidspsychologie
De studie van de structuur en de effecten van stabiele en cross-situationele eigenschappen van individuen
interactionisme
Er is een dynamische wisselwerking tussen dispositie en situatie, waarbij uitingen van disposities afhankelijk zijn van de situatie
terugblikvertekening
De neiging om de voorspelbaarheid van een bepaalde uitkomst te overdrijven, nadat deze uitkomst optrad
fundamenteel onderzoek
Onderzoek met het oog op een beter begrip van menselijk gedrag, voornamelijk door het toetsen van hypothesen die uit een theorie zijn afgeleid
toegepast onderzoek
Onderzoek met oog op het verbeteren van onze kennis over natuurlijke gebeurtenissen en het oplossen van praktische problemen
Sociale cognitie
De studie van het waarnemen, onthouden en interpreteren van informatie over onszelf en anderen
sociale neurowetenschap
De studie van de relatie tussen neurologische en sociale processen
crosscultureel onderzoek
Studie van gelijkenissen en verschillen tussen mensen uit verschillende culturen
multicultureel onderzoek
Studie van gelijkenissen en verschillen tussen mensen uit raciale en etnische groepen binnen eenzelfde cultuur
Non-verbaal gedrag
lichaamstaal in de vorm van gedrag gebaseerd op niet-talige signalen of tekens, zoals gelaatsuitdrukkingen en lichaamstaal
Paraverbaal gedrag
Niet-linguïstische kenmerken van communicatie, zoals toon, volume, intonatie, articulatie, timbre en ritme waarop iets gezegd wordt
Attributietheorie
theorie over het proces van het toeschrijven van oorzaken aan gedrag
persoonsattributie
het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan de actor zelf en zijn of haar interne eigenschappen
situationele attributie
het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren buiten de actor, hetzij een andere persoon, hetzij de sitautie
stabiele attributie
het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die niet enkel aanwezig zijn, maar eveneens in de toekomst gelden
instabiele attributie
het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die in dit ene geval opgaan, maar op andere momenten wellicht niet geldig zijn
theorie van corresponderende gevolgtrekkingen
de theorie die de voorwaarden omschrijft waaronder een waarnemer uit gedrag persoonsattributies zal afleiden. Deze voorwaarden zijn keuzevrijheid, sociale wenselijkheid en de specificiteit van de gunstige effecten
covariatieprincipes
de stelling dat gedrag wordt toegeschreven aan de oorzaak die aanwezig is wanneer het gedrag aanwezig is, en die afwezig is wanneer het gedrag niet optreedt
consensusinformatie
informatie over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere actoren
disinctiviteitsinformatie
informatie over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere stimuli
consistentie-informatie
informatie over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere omstandigheden
attributievertekeningen
omdat we in een korte tijdspanne attributies maken, treden er systematische vertekeningen op in het verzamelen of verwerken van informatie over de oorzaken van het gedrag dat we proberen te verklaren
fundamentele attributiefout
de neiging om, wanneer we het gedrag van anderen verklaren, de impact van persoonlijke factoren te overschatten en de rol van situaties te onderschatten
actor-observatoreffect
de tendens om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen en situationele attributies voor zichzelf
Valse consensuseffect
de neiging om eigen opinies, kenmerken en gedragingen als standaard te gebruiken, waardoor we denken dat ze gedeeld worden met en typerend zijn voor anderen
beschikbaarheidsheuristiek
de neiging om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen te beoordelen op basis van gegevens die in het geheugen beschikbaar zijn en vlug en gemakkelijk oproepbaar zijn
representatieviteitsheuristiek
de neiging om een specifieke stimulus te beoordelen op basis van hoe sterk de stimulus lijkt op de algemene categorie
geloof in een rechtvaardige wereld
de opvatting dat in deze wereld iedereen krijgt waar hij/zij recht op heeft en dat iedereen uiteindelijk naar verdienste zal worden beloond
Primauteitseffect
de bevinding dat eerder genoemde informatie meer impact heeft op het oordelen dan later gepresenteerde informatie
behoefte aan afsluiting
de behoefte om tot snelle en definitieve beslissingen en oordelen te komenb
etekenisveranderingshypothese
het feit dat, zodra een impressie gevormd is, nieuwe, inconsistente informatie op basis van de initiële impressie geherinterpreteerd zal worden
centrale trekken
trekken die de aanwezigheid van andere trekken impliceren en daardoor een sterke ompact hebben op de resulterende indruk
additief model
dit model veronderstelt dat sociale waarnemer een globale impressie van een persoon vormen door alle positieve en negatieve kenmerken op te tellen
gemiddeld model
dit model veronderstelt dat sociale waarnemers een globale impressie van een persoon vormen door het gemiddelde te nemen van alle positieve en negatieve kenmerken
informatieintegratietheorie
de theorie die stelt dat impressies gebaseerd zijn op een gewogen gemiddelde van de kenmerken van de doelpersoon
treknegativiteitsvertekening
er wordt een groter gewicht toegekend aan negatieve dan aan positieve eigenschappen
confirmatievertekening
de tendens om informatie te interpreteren en te vormen in overeenstemming met de bestaande opvattingen
persistentie van de opvattingen
de tendens om opvattingen in stand te houden
zelfvervullende voorspelling
het fenomeen dat andere personen gedrag stellen conform onze verwachtingen
vooroordeel
Een negatieve attitude tegenover personen, enkel gebaseerd op hun lidmaatschap van bepaalde groepen
grove (etnische) vooroordelen
Een combinatie van een positieve attitude tegenover etnische segregatie en uitgesproken negatieve gevoelens tegenover etnische minderheden
subtiele (etnische) vooroordelen
een negatieve attitude over etnische minderheden die enkel tot uitdrukking komt wanneer de expressie ervan veilig is, sociaal aanvaardbaar lijkt en gemakkelijk te rationaliseren is
autoritarisme
Aanhangen van traditionele waarden, gehoorzaamheid aan leiders en een negatieve oriëntatie tegenover personen die niet aan de algemeen geldende normen voldoen
sociale dominantie oriëntatie
Een algemene en positieve attitude tegenover groepsongelijkheid, waarbij de verschillende groepen hiërarchisch gerangschikt worden
Realistische conflicttheorie
De theorie die stelt dat de competitie voor schaarse middelen de basis vormt voor vijandigheid tussen groepen
bovengeschikte doelstellingen
Gemeenschappelijke doelstellingen, die alleen kunnen worden gerealiseerd als groepen samenwerken
relatieve deprivatie
De overtuiging dat we in vergelijking met anderen slecht bedeeld zijn
minimale groepen paradigma
Een experimentele situatie waarin de onderzoeker groepen onderscheidt, maar het groepsconcept een minimale sociale invulling geeft
sociale categorisatie
Het ordenen van personen in groepen op grond van gemeenschappelijke kenmerken
ingroepfavoritisme
Het fenomeen waarbij iemand de eigen groep bevoordeelt in vergelijking met de uitgroep
sociale-identiteitstheorie
De theorie die stelt dat iemand zichzelf kan definiëren in termen van twee soorten identiteit, de persoonlijke en de sociale. Wanneer iemand zich in termen van zijn of haar sociale groep identificeert, is zijn of haar sociale identiteit de bron van het gedrag
stereotype
De associatie tussen een sociale groep en bepaalde groepseigenschappen
ingroep
Groep waartoe het individu behoort en waaraan het zijn identiteit ontleet
uitgroep
Groep waartoe het individu niet behoort
uitgroephomogeniteitseffect
De tendens om grotere similariteit tussen de leden van een uitgroep te percipiëren dan tussen die van een ingroep
denkbeeldig verband
De overschatting dan de relatie tussen variabelen die in feite slechts in geringe mate of helemaal niet correleren
Assimilatie-effect
De neiging om wat we zien in termen van het stereotype te interpreteren en betekenis te verlenen
contrasteffect
De neiging om stimuli die van het schema afwijken, als meer verschillend te zien dan ze in werkelijkheid zijn
subtype
Door exemplaren die afwijken van het stereotype in een speciale, distinctieve categorie onder te brengen, blijft het algemene stereotype intact
subliminale presentatie
Het heel snel presenteren van stimuli, zodat we ons niet bewust zijn van het feit dat we die stimuli hebben gezien of gehoord
seksisme
Een negatieve attitude tegenover personen, enkel gebaseerd op hun geslacht
socialerollentheorie
de theorie die stelt dat de perceptie van geslachtsverschillen wordt bevorderd door de ongelijke verdeling van sociale rollen aan mannen en vrouwen
ambivalent seksisme
attitudes over vrouwen die gekleurd worden door enerzijds negatieve en anderzijds warme, paternalistische overtuigingen en gevoelens
sociale beïnvloeding
De uitoefening van sociale macht door een persoon of een groep om de attitudes en/of gedrag van anderen te veranderen
kameleoneffect
Het automatisch nabootsen van allerlei gelaatsuitdrukkingen, de mimiek en de gedragingen van interactiepartners
conformiteit
de neiging om percepties, opinies en gedrag te veranderen, zodat ze in overeenstemming zijn met de geldende normen van de groep
normen
Overtuigingen die het gedrag richting geven, gebaseerd op wat de groep als typische of wenselijke gedragingen beschouwt
meerderheidsinvloed
Sociale beïnvloeding die tot stand komt door blootstelling aan de opinie van de meerderheid, of de meerderheid binnen een groep
informationele invloed
Invloed die leidt tot conformiteit omdat men de behoefte heeft om correcte oordelen en opinies te vormen
normatieve invloed
Invloed die leidt tot conformiteit omdat men de behoefte heeft om aanvaard te worden en sympathiek over te komen, waardoor men afwijkend gedrag vermijdt
private conformiteit
de verandering verwijst niet enkel naar de aanpassing van het gedrag in het bijzijn van anderen, maar ook eigen opvattingen
publieke conformiteit
Een oppervlakkige gedragsverandering veroorzaakt door reële of vermeende groepsdruk zonder dat er in overeenkomstige meningsverandering optreedt
minderheidsinvloed
Het proces waardoor dissidenten in een groep veranderingen bewerkstellen
Eigenzinnigheidskrediet
Interpersoonlijk ‘krediet’ dat men verdient door de groepsnormen te volgen, wat later kan worden ingezet om van de groep af te wijken
instemmen
Gedragsverandering die het gevolg is van en direct verzoek
Wederkerigheidsnorm
De norm die voorschrijft dat je voor iemand iets terugdoet wanneer hij of zij iets voor jou gedaan heeft, of dat je iemand behandelt zoals hij/zij je behandeld heeft
Crediteurs
Individuen die vaak wederkerigheid hanteren om instemming te krijgen
Tweestappeninstemmingstechniek
Een aantal verzoektechnieken is gebaseerd op twee opeenvolgende verwante verzoeken, waarvan het eerste verzoek slechts de voorbereiding vormt voor het tweede, echte verzoek
voet-tussen-de-deur-techniek
De verzoeker breekt het ijs met een klein verzoek dat men moeilijk kan weigeren. Instemming met het eerste verzoek vergroot de kans dat men met een volgend, groter verzoek instemt
Zodra-de-bal-aan-het-rollen-is-techniek
De tweestappenstrategie waarbij men eerst een interessante deal voorstelt, maar nadat het slachtoffer het engagement is aangegaan, de kost verhogen
Deur-tegen-de-neus-techniek
Iemand doet een eerste veeleisend verzoek (waarop men natuurlijk niet ingaat) en daarna een tweede aanvaardbaar verzoek
Het-is-nog-niet-klaar-techniek
Er is eerst een groot verzoek, maar door het doen van een aantal concessies kan men uiteindelijk instemmen met een tweede, kleiner verzoek
Assertiviteit
zich niet inschikkelijk tonen door weigeren in te gaan op direct gerichte verzoeken
gehoorzaamheid
uitvoeren van een bevel van een autoriteit
trotseren
Weigeren om een bevel van een autoriteit uit te voeren
sociaal dilemma
Een situatie waarin een conflict ervaren wordt tussen het vervullen van egoïstische motieven en het collectieve belang, waarbij egoïsme het voordeligst is voor het individu, maar aanzienlijke collectieve kosten met zich meebrengt
gevangenendilemma
De meeste bestudeerde dilemmasituatie, waarin spelers de rol van gevangene spelen en kunnen kiezen tussen coöperatie (zwijgen) en competitie (bekennen). De spelers moeten gelijktijdig kiezen en zijn niet op de hoogte van elkaars keuze
Tit-for-tat
Het beantwoorden van de acties van een tegenpartij met een soortgelijke actie, waardoor coöperatie beantwoord wordt met coöperatie en competitie met competitie
Win-stay, lose-shift
Strategie gebaseerd op het principe van conditionering, waarbij we coöpereren of competitief ageren zolang dit lonend is, maar overstappen op een andere strategie wanneer we te weinig verdienen