1/80
Flashcards on Radioactivity, Radiation, and Atomic Structure
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
An __ is a negatively charged subatomic particle that moves around the atomic nucleus.
Negatively charged subatomic particle that moves around the atomic nucleus.
A __ is a positively charged particle in the atomic nucleus.
Positively charged particle in the atomic nucleus.
A __ is an uncharged particle in the atomic nucleus.
Uncharged particle in the atomic nucleus.
__ is the collective name for protons and neutrons.
Collective name for protons and neutrons.
__ is the attractive force that holds nucleons together.
Attractive force that holds nucleons together.
A __ is a fundamental particle that makes up protons and neutrons.
Fundamental particle that makes up protons and neutrons.
A neutron has a __ electrical charge.
Neutral (0)
__ are particles in the atomic nucleus:.
Protons + neutrons.
__ are strong forces that hold nucleons in the nucleus together, stronger than the electrical repulsion between protons.
Strong forces that hold nucleons in the nucleus together, stronger than the electrical repulsion between protons.
Atoms are electrically neutral because the number of (negative) is equal to the number of (positive), so the charges cancel each other out.
Because the number of electrons (negative) is equal to the number of protons (positive), so the charges cancel each other out.
__: Atoomsoorten met specifieke waarden voor protonen (Z) en neutronen.
Atoomsoorten met specifieke waarden voor protonen (Z) en neutronen.
__: Nucliden van eenzelfde element met hetzelfde aantal protonen maar verschillend aantal neutronen.
Nucliden van eenzelfde element met hetzelfde aantal protonen maar verschillend aantal neutronen.
The Mass Number is the sum of and _.
Som van protonen en neutronen.
__: Aantal protonen in de kern. Bepaalt het element.
Aantal protonen in de kern. Bepaalt het element.
__: atomen van hetzelfde element met verschillende neutronenaantallen.
Atomen van hetzelfde element met verschillende neutronenaantallen.
__ wil zeggen dat een atoom radioactief is?
De kern is instabiel en spontaan straling uitzendt om stabiel te worden.
Radioactive atom: core is __ → radiates (alpha, beta, gamma) out.
Kern is instabiel → straalt (alfa, bèta, gamma) uit.
Meer neutronen bij zware elementen: nodig voor extra __.
Nodig voor extra kernaantrekkingskracht.
Fotonen: pakketjes __ energie, dragers van EM-straling.
Pakketjes elektromagnetische energie, dragers van EM-straling.
Soorten straling: __. Kernen stralen uit voor stabiliteit.
alfa (2p+2n), bèta (e− of e+), gamma (EM). Kernen stralen uit voor stabiliteit.
Transmutatieregels: __.
alfa verlaagt A met 4, Z met 2; β− verhoogt Z met 1; β+ verlaagt Z met 1.
Na γ-emissie: __.
Kernenergie verandert, maar A en Z blijven gelijk.
__: Tijd waarop 50 % van de kernen vervallen.
Tijd waarop 50 % van de kernen vervallen.
__: Spontaan proces waarbij instabiele kernen energie/massa uitscheiden om stabiel te worden.
Spontaan proces waarbij instabiele kernen energie/massa uitscheiden om stabiel te worden.
__: Straling die elektronen uit atomen kan verwijderen.
Straling die elektronen uit atomen kan verwijderen.
Gevaar toelichting: vrije ionen kunnen cellen/organen beschadigen – __, __.
Vrije ionen kunnen cellen/organen beschadigen – DNA-mutaties, kanker, weefselschade.
Extern vs intern besmetting: __.
Extern = buiten lichaam; intern = ingeademd/gegeten.
Alfa inwendig gevaar: inwendig beschadigd door hoge ioniserende kracht; __ door huid.
Inwendig beschadigd door hoge ioniserende kracht; uitwendig wordt gestopt door huid.
Activiteit: aantal __ (Bq).
Aantal vervallen per seconde (Bq).
RBE (Relatieve Biologische Effectiviteit): hangt af van type __.
Hangt af van type straling en biologisch effect.
Geiger-Müller teller: detecteert stralingsdeeltjes via __; klikgeluid per deeltje.
Detecteert stralingsdeeltjes via ionisatie in gas; klikgeluid per deeltje.
Bestraling vs besmetting: blootstelling aan straling vs opname __.
Blootstelling aan straling vs opname radioactief materiaal.
Diagnostische straling: röntgen (EM) / CT; gamma isotopen (PET/SPECT) vanwege goede __.
Röntgen (EM) / CT; gamma isotopen (PET/SPECT) vanwege goede penetratie en beeldvorming.
__: Meting C-14 verval in organisch materiaal → ouderdom in ±50 000 jaren.
Meting C-14 verval in organisch materiaal → ouderdom in ±50 000 jaren.
__: Zware kern splijt, energie + neutronen vrij → kettingreactie.
Zware kern splijt, energie + neutronen vrij → kettingreactie.
Kernfusie: lichte kernen (H) fuseren tot zwaardere (He) → grote __.
Lichte kernen (H) fuseren tot zwaardere (He) → grote energievrijgave.
Kernreactor werking: U-235 kernspijting → neutronen → kettingreactie → warmte → __.
U-235 kernspijting → neutronen → kettingreactie → warmte → elektriciteit.
Atoombom: snelle ongecontroleerde kettingreactie door splijting (of fusie in __).
Snelle ongecontroleerde kettingreactie door splijting (of fusie in thermonucleair).
Kracht: __. Vier kenmerken: groot, richting, aangrijpingspunt, werkend in medium.
Vector; vier kenmerken: groot, richting, aangrijpingspunt, werkend in medium.
Eerste wet (traagheid): bewegingsverandering alleen bij __.
Bewegingsverandering alleen bij resulterende kracht.
Gordel: houdt je hoofd/meesticht tegen abrupt __ gaan.
Houdt je hoofd/meesticht tegen abrupt voorwaarts gaan.
Tweede wet: F = m·a → kracht veroorzaakt versnelling evenredig met kracht, omgekeerd met __.
F = m·a → kracht veroorzaakt versnelling evenredig met kracht, omgekeerd met massa.
Massa en remafstand: grotere massa → meer traagheid → __.
Grotere massa → meer traagheid → langere remweg.
Derde wet: elke actie heeft een gelijke en tegengestelde __.
Elke actie heeft een gelijke en tegengestelde reactie.
Organische chemie: studie van koolstofverbindingen ( C–H, C–C; soms O, N, halogenen, S, __).
Studie van koolstofverbindingen ( C–H, C–C; soms O, N, halogenen, S, …).
Functionele groepen: bepalen __ (zoals –OH, –COOH, –NH₂, –Cl, …).
Bepalen chemisch gedrag (zoals –OH, –COOH, –NH₂, –Cl, …).
Aardolie ontstaan: afbraak van plankton + algen onder hoge druk/druk → __.
Afbraak van plankton + algen onder hoge druk/druk → deeltjesrijk materiaal.
Plankton: microscopisch __, bron van organisch materiaal in olie/gas.
Microscopisch zeediertjes, bron van organisch materiaal in olie/gas.
Brandstoffen: benzine en diesel bestaan uit __.
Benzine en diesel bestaan uit C & H.
Fractionele destillatie: scheiding volgens __ in toren.
Scheiding volgens kookpunt in toren.
Koolwaterstoffen: Alleen __.
Alleen C & H.
Zware vs lichte fracties: onderaan zitten lange, hoge __.
Onderaan zitten lange, hoge kookpuntketens.
Verschillen: lengte, bindingstype (enkel, dubbel, driedubbel), structuur ( __ ).
Lengte, bindingstype (enkel, dubbel, driedubbel), structuur (lineair/cyclisch/aromatisch).
Verzadigd: alleen __.
Alleen enkelvoudige bindingen.
Benzeen: aromatisch met __ (C₆H₆).
Aromatisch met delocaliseerde π–elektronen (C₆H₆).
Paraffine/white spirit: mengsels van C’s, gebruikt als __, afdichtmiddel.
mengsels van C’s, gebruikt als oplosmiddel, afdichtmiddel.
Kunststoffen: __ van herhaalde monomeren.
polymeerketens van herhaalde monomeren.
Monomeren vs polymeren: monomeren = __; polymeren = lange ketens.
monomeren = bouwstenen; polymeren = lange ketens.
Polymerisatie: Chemische reactie waarbij __ wordt verbroken en monomeren verbinden.
Chemische reactie waarbij bindingen worden verbroken en monomeren verbinden.
Polycondensatie: monomeren bouwen __ afscheiden (bv. H₂O).
Monomeren bouwen keten en kleine moleculen afscheiden (bv. H₂O).
Thermoplasten vs -harders: thermoplasten kunnen __, thermoharders zetten uit tot netwerkstructuur.
Thermoplasten kunnen verwarmd en hervormd, thermoharders zetten uit tot netwerkstructuur.
Elastomeren: elastisch (bv. rubber); vulkanisatie verbindt __ via zwavelbruggen.
Elastisch (bv. rubber); vulkanisatie verbindt polymeerketens via zwavelbruggen.
Milieu & kunststof: overconsumptie leidt tot afvalprobleem, __.
Overconsumptie leidt tot afvalprobleem, microplastics, CO₂-uitstoot.
Afvalbeheer: hergebruik (best), __, storten (minst).
Hergebruik (best), recyclage, verbranding, storten (minst).
Lineair economie: Maak–gebruik–__.
Maak–gebruik–weggooien.
Reagentia vs producten: __ vs eindstoffen in reactie.
Begin- vs eindstoffen in reactie.
Elastische botsing: botsende deeltjes zonder __.
Botsende deeltjes zonder energieverlies.
Effectieve botsing: botsing met voldoende __ om reactie te laten plaatsvinden.
Botsing met voldoende energie/orientatie om reactie te laten plaatsvinden.
Activeringsenergie: minimale energiebarrière voor __.
Minimale energiebarrière voor reactie.
Energieschema’s: diagrammen van reactie-energie met __.
Diagrammen van reactie-energie met barrières.
Endotherm: absorbeert energie; producten __.
Absorbeert energie; producten energie-hoog.
Exotherm: Geeft energie vrij; __.
Geeft energie vrij; dalend verloop.
Katalysator: verlaagt __; versnelt reactie zonder verbruikt te worden.
Verlaagt activeringsenergie; versnelt reactie zonder verbruikt te worden.
Reactiesnelheid: Verandering in __ per tijdseenheid.
Verandering in concentratie per tijdseenheid.
Aard stof: __ vs opbouw.
Ionische vs covalente, afbraak vs opbouw.
Temperatuur: ↑ temp → ↑ botsingsenergie → __.
↑ temp → ↑ botsingsenergie → ↑ snelheid.
Concentratie: hoger → meer botsingen → __.
Hoger → meer botsingen → ↑ snelheid.
Katalysatoren: Bieden alternatieve reactieweg met lagere __.
Bieden alternatieve reactieweg met lagere barrières.
Aflopende reactie: Eindigt wanneer __ (bv. isomerisatie).
Eindigt wanneer reagentia op zijn (bv. isomerisatie).
Concentraties bij evenwicht: __, maar niet per se gelijk.
Constant, maar niet per se gelijk.
Concentratieverandering: → kant opschuiven om verstoring te __.
Kant opschuiven om verstoring te compenseren.