le français
het Frans
le prof(esseur)
de leraar
l'exercice
de opdracht
oui
ja
non
nee
bonjour
hallo, goedendag
au revoir
tot ziens
très bien
heel goed
merci
bedankt
Comment tu t'appelles?
Hoe heet jij?
Je m'appelle ...
Ik heet …
Je ne sais pas.
Ik weet het niet.
écoute
luister
regarde
kijk naar
lis
lees
écris
schrijf
parle
spreek
prends
pak, neem
ouvre
open
ferme
sluit
cherche
zoek
choisis
kies
répète
herhaal
réponds
geef antwoord
le livre
het boek
l'ordinateur
de computer
le stylo
de pen
l'école
de school
C'est quoi?
Wat is het?
Je ne comprends pas.
Ik begrijp het niet.
Prends le livre.
Pak het boek.
c'est
het is
un
een
deux
twee
trois
drie
quatre
vier
cinq
vijf
six
zes
sept
zeven
huit
acht
neuf
negen
dix
tien
onze
elf
douze
twaalf
treize
dertien
quatorze
viertien
quinze
vijftien
seize
zestien
dix-sept
zeventien
dix-huit
achttien
dix-neuf
negentien
vingt
twintig
lundi
maandag
mardi
dinsdag
mercredi
woensdag
jeudi
donderdag
vendredi
vrijdag
samedi
zaterdag
dimanche
zondag
la fille
het meisje
le garçon
de jongen
aujourd'hui
vandaag
apprends
leer
fais
doe/maak
travaille
werk
complète
vul in/aan
les devoirs
het huiswerk
la page
de bladzijde
le mot
het woord
On a des devoirs?
Hebben we huiswerk?