Parler de l’économie alternative et de ses (dés)advantages

0.0(0)
studied byStudied by 1 person
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/62

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

63 Terms

1
New cards

l’abonnement

het abonnement

2
New cards

financier, financière

financieel

3
New cards

l’argent de poche (m)

het zakgeld

4
New cards

coûter

kosten

5
New cards

la bourse

de beurs

6
New cards

dépenser

uitgeven

7
New cards

le budget

het budget, de begroting

8
New cards

économiser

besparen

9
New cards

les courses (f)

de boodschappen

10
New cards

épargner

sparen

11
New cards

la dépense

de uitgave

12
New cards

financer

financieren

13
New cards

l’étudiant(e)

de student(e)

14
New cards

gérer

beheren

15
New cards

le loisir

de vrijetijdsbesteding, de hobby

16
New cards

louer

huren

17
New cards

les loisirs (m)

de vrije tijd

18
New cards

s’abonner à

zich abonneren op

19
New cards

le loyer

de huur

20
New cards

gagner de l’argent

geld verdienen

21
New cards

le revenu

het inkomen

22
New cards

l’astuce (f)

het trucje

23
New cards

le commerce

de handel

24
New cards

le covoiturage

het carpoolen

25
New cards

la durabilité

de duurzaamheid

26
New cards

l’environnement (m)

het milieu

27
New cards

la friperie

de tweedehands-kledingzaak

28
New cards

le gaspillage

de verspilling

29
New cards

le partage de voiture

het autodelen

30
New cards

le principe

het principe

31
New cards

le service

de dienst

32
New cards

alternatif, alternative

alternatief

33
New cards

soucieux, soucieuse (de)

bezorgd (over)

34
New cards

contribuer à

bijdragen tot

35
New cards

dénicher

op de kop tikken

36
New cards

échanger

uitwisselen, ruilen

37
New cards

gaspiller

verspillen

38
New cards

maîtriser

beheersen

39
New cards

les biens (m)

de dingen, de spullen, de goederen

40
New cards

la bonne affaire

het koopje

41
New cards

le circuit court

de korte keten

42
New cards

le commerçant, la commerçante

de handelaar, de handelaarster

43
New cards

le consommateur, la consommatrice

de consument, de verbruiker

44
New cards

l’économie collaborative (f)

de deeleconomie

45
New cards

l’économie de partage (f)

de deeleconomie

46
New cards

l’intermédiaire (m/f)

de tussenpersoon

47
New cards

le particulier

de particulier

48
New cards

le producteur, la productrice

de producent, de producente

49
New cards

de seconde main

tweedehands

50
New cards

valoir

waard zijn

51
New cards
consister à
erin bestaan om te
52
New cards
reposer sur
gebaseerd zijn op
53
New cards
être en essor
in opmars zijn, groeien
54
New cards
rendre possible (de)
mogelijk maken (om te)
55
New cards
l’avantage (m)
het voordeel
56
New cards
le désavantage
het nadeel
57
New cards
l’inconvénient (m)
het nadeel, het ongemak
58
New cards
avantageux, avantageuse
voordelig
59
New cards
défectueux, défectueuse
defect, kapot
60
New cards
durable
duurzaam
61
New cards
environnemental(e)
milieu-, ecologisch
62
New cards
équitable
eerlijk
63
New cards
gagnant-gagnant
win-win