Looks like no one added any tags here yet for you.
Language
Een klein aantal individueel betekenisloze symbolen (geluiden, letters, gebaren) die volgens overeengekomen regels kunnen worden gecombineerd om een oneindig aantal boodschappen te produceren.
Communication
Het proces waarbij een organisme informatie verzendt naar en invloed uitoefent op een ander.
Vocables
Unieke patronen van geluid die een prelinguïstische zuigeling gebruikt om objecten, acties of gebeurtenissen voor te stellen.
Psycholinguist
Unieke patronen van geluid die een prelinguïstische zuigeling gebruikt om objecten, acties of gebeurtenissen voor te stellen.
Phonology
Het klanksysteem van een taal en de regels voor het combineren van deze geluiden om betekenisvolle eenheden van spraak te produceren.
Phonemes
De basiseenheden van geluid die worden gebruikt in een gesproken taal.
Morphology
Regels die de vorming van betekenisvolle woorden uit klanken beheersen.
Semantics
De uitgedrukte betekenis van woorden en zinnen.
Morphemes
Kleinste betekenisvolle taaleenheden.
Free morphemes
Morfemen die op zichzelf kunnen staan als een woord (bijv. kat, gaan, geel).
Bound morphemes
Morfemen die niet zelfstandig kunnen staan maar de betekenis van vrije morfemen wijzigen (bijv. de -ed toegevoegd aan Engelse werkwoorden om verleden tijd aan te geven).
Syntax
De structuur van een taal; de regels die aangeven hoe woorden en grammaticale markeringen moeten worden gecombineerd om betekenisvolle zinnen te produceren.
Pragmatics
Principes die aan de basis liggen van het effectieve en passende gebruik van taal in sociale contexten.
Sociolinguistic knowledge
Cultureel specifieke regels die aangeven hoe taal moet worden gestructureerd en gebruikt in bepaalde sociale contexten.
Linguistic universal
Een aspect van taalontwikkeling dat alle kinderen delen
Language acquisition device (LAD)
Chomsky's term voor de aangeboren kennis van grammatica die mensen zouden bezitten - kennis die jonge kinderen in staat zou stellen de regels die de spraak van anderen beheersen af te leiden en deze regels te gebruiken om taal te produceren.
Universal grammar
In nativistische theorieën van taalverwerving zijn het de basisregels van grammatica die alle talen kenmerken.
Language-making capacity (LMC)
Een hypothetische reeks gespecialiseerde linguïstische verwerkingsvaardigheden die kinderen in staat stellen spraak te analyseren en fonologische, semantische en syntactische relaties op te sporen.
Aphasia
Het verlies van een of meer taalfuncties.
Wernicke's area
Structuur gelegen in de temporale kwab van de linker hersenhelft die verantwoordelijk is voor het interpreteren van spraak.
Sensitive-period hypothesis
(Van taalverwerving) Het idee dat mensen het meest bekwaam zijn in het leren van taal voordat ze de puberteit bereiken.
Pidgin
Een structureel eenvoudig communicatiesysteem dat ontstaat wanneer mensen die geen gemeenschappelijke taal delen, voortdurend contact hebben.
Creole
Een taal die ontstaat wanneer een pidgin wordt omgezet in een grammaticaal complexe, "echte" taal.
Interactionist viewpoint
Het idee dat biologische factoren en omgevingsinvloeden samenwerken om de loop van de taalontwikkeling te bepalen.
Motherese
De korte, eenvoudige, hoogtoon (en vaak herhaalde) zinnen die volwassenen gebruiken bij het praten met jonge kinderen (ook wel kind-gerichte spraak genoemd).
Expansions
Reacties op de ongrammaticale uiting van een kind die grammaticaal verbeterde vormen zijn van die uitspraak.
Recasts
Reacties op de ongrammaticale uiting van een kind die niet-herhalende uitspraken zijn die grammaticaal correct zijn.
Prelinguistic phase
De periode voordat kinderen hun eerste betekenisvolle woorden uiten.
Coos
Klinkerachtige geluiden die jonge zuigelingen keer op keer herhalen tijdens perioden van tevredenheid.
Babbles
Klinker-/medeklinkercombinaties die zuigelingen beginnen te produceren rond 4 tot 6 maanden.
Receptive language
Dat wat een individu begrijpt bij het luisteren naar de spraak van anderen.
Productive language
Dat wat een individu in staat is uit te drukken (te produceren) in zijn of haar eigen spraak.
Holophrase period
De periode waarin de spraak van het kind bestaat uit één-woorduitingen, waarvan sommige worden beschouwd als holofrasen.
Holophrase
Een een-woorduiting die een hele zin vertegenwoordigt.
Naming explosion
De term die wordt gebruikt om de dramatische toename in het tempo van het verwerven van nieuwe woorden in de tweede helft van het tweede jaar te beschrijven; zo genoemd omdat veel van de nieuwe verworven woorden de namen van objecten zijn.
Multimodal motherese
Oudere begeleider gebruikt informatie die overdreven is en gesynchroniseerd over twee of meer zintuigen om de aandacht van een zuigeling te vestigen op het referentiepunt van een gesproken woord.
Referential style
Een vroege linguïstische stijl waarin peuters taal voornamelijk gebruiken om objecten te labelen.
Expressive style
Een vroege linguïstische stijl waarin peuters taal voornamelijk gebruiken om aandacht te vragen voor hun eigen en elkaars gevoelens en om sociale interacties te reguleren.
Fast mapping
Het proces waarbij een kind een woord verwerft nadat het op een klein aantal gelegenheden op zijn referent is toegepast.
Overextension
De neiging van jonge kinderen om relatief specifieke woorden te gebruiken om te verwijzen naar een breder scala aan objecten, acties of gebeurtenissen dan volwassenen doen (bijv. het woord auto gebruiken om naar alle motorvoertuigen te verwijzen).
Underextension
De neiging van jonge kinderen om algemene woorden te gebruiken om te verwijzen naar een kleiner scala aan objecten, acties of gebeurtenissen dan volwassenen doen (bijv. snoep gebruiken om alleen naar muntjes te verwijzen).
Processing constraints
Cognitieve vooroordelen of neigingen die ertoe leiden dat zuigelingen en peuters de voorkeur geven aan bepaalde interpretaties van de betekenis van nieuwe woorden boven andere interpretaties.
Object scope constraint
Het idee dat jonge kinderen ervan uit zullen gaan dat een nieuw woord toegepast op een object verwijst naar het hele object in plaats van naar delen van het object of naar objectkenmerken (bijv. de kleur ervan).
Mutual exclusivity constraint
Het idee dat jonge kinderen ervan uit zullen gaan dat elk object slechts één label heeft en dat verschillende woorden verwijzen naar afzonderlijke en niet-overlappende categorieën.
Lexical contrast constraint
Het idee dat jonge kinderen inferenties maken over woordbetekenissen door nieuwe woorden te contrasteren met woorden die ze al kennen.
Syntactical bootstrapping
Het idee dat jonge kinderen inferenties maken over de betekenis van woorden door te analyseren hoe woorden worden gebruikt in zinnen en af te leiden of ze verwijzen naar objecten (zelfstandige naamwoorden), acties (werkwoorden) of attributen (bijvoeglijke naamwoorden).
Telegraphic speech
Vroege zinnen die bestaan uit inhoudswoorden en minder betekenisvolle delen van de spraak weglaten, zoals artikelen, voorzetsels, voornaamwoorden en hulpwerkwoorden.
Grammatical morphemes
Voorvoegsels, achtervoegsels, voorzetsels en hulpwerkwoorden die de betekenis van woorden en zinnen modificeren.
Over-regularization
De overgeneralisatie van grammaticaregels naar onregelmatige gevallen waar de regels niet van toepassing zijn (bijvoorbeeld zeggen mouses in plaats van mice).
Transformational grammar
Regels van syntaxis die het mogelijk maken om declaratieve uitspraken om te zetten in vragen, ontkenningen, bevelen en andere soorten zinnen.
Referential communication skills
Vaardigheden om duidelijke verbale boodschappen te genereren, te herkennen wanneer de boodschappen van anderen onduidelijk zijn, en eventuele onduidelijke boodschappen die men verzendt of ontvangt te verduidelijken.
Morphological knowledge
Kennis van de betekenis van morfemen die woorden samenstellen.
Metalinguistic awareness
Kennis van taal en zijn eigenschappen; een begrip dat taal kan worden gebruikt voor doeleinden anders dan communicatie.
Two-way bilingual education
Programma's waarin Engelssprekende (of andere meerderheidstaal) kinderen en kinderen die beperkte vaardigheid hebben in die taal, de helft van de dag worden onderwezen in hun primaire taal en de andere helft in een tweede taal.
Broca's area
Structuur gelegen in de frontale kwab van de linker hersenhelft die de taalproductie controleert.
Emergent literacy
Het vroegtijdige stadium van geletterdheid waarin kinderen zich bewust worden van geschreven taal, inclusief letters en woorden, en de basis leggen voor latere lees- en schrijfvaardigheden.
Mutual exclusivity
Het principe dat suggereert dat mensen de neiging hebben om aan te nemen dat objecten maar één label of naam hebben, wat betekent dat een bepaald woord niet tegelijkertijd meerdere objecten kan beschrijven.
Phonemic awareness
Het vermogen om individuele klanken (fonemen) in gesproken woorden te herkennen, te begrijpen en te manipuleren, een cruciale vaardigheid voor het leren lezen en schrijven.
Balanced bilinguals
Personen met vergelijkbare vaardigheid en vloeiendheid in twee talen, waarbij geen van beide taal significant domineert.
Syntagmatic-paradigmatic shift
De overgang waarbij kinderen woorden eerst organiseren op basis van zinsverband (syntagmatisch) en later op basis van betekenis of categorieën (paradigmatisch).