1/37
Flashcards for Taal 2 lecture notes.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Leesvaardigheid
Een vaardigheid die cruciaal is om kritisch de inhouden van sociale en andere media te verwerken.
Taalbeschouwend vermogen
Het vermogen om te leren hoe en waarom we omgeven zijn door schriftelijke taal en inzicht te krijgen in het taalsysteem.
Begrijpend luisteren
Een voorbereiding op begrijpend lezen, waarvoor een voldoende ontwikkelde woordenschat en enig inzicht in verhaalstructuur nodig zijn.
Ontluikende geletterdheid
De ontwikkeling die begint bij de eerste kennismaking met geschreven taal en waarin kleuters inzicht krijgen in verschillende verhaalstructuren en genres.
Functies van geschreven taal
Kleuters ontdekken de functies van geschreven taal: communicatie en een verband met gesproken taal. Stimuleer dit begrip door eigen omgang met geschreven taal, bijvoorbeeld door voor te lezen.
Literair competentie
Kleuters leren hun eigen weg te vinden in het brede aanbod van boeken, ze maken kennis met de kenmerken van literaire teksten en leren die te waarderen.
Leesbevordering
Leesbevordering leidt niet alleen tot taalsterkere kleuters, maar biedt ook een waaier aan andere ontwikkelingskansen, zoals sociaal-emotionele ontwikkeling.
Vertelcyclus
Bestaat uit een voorbereidingsfase, close reading sessies, en verwerkingsactiviteiten om een boek volledig tot zijn recht te laten komen.
Interactief voorlezen
Biedt rijke woordenschat en grammatica aan. Afhankelijk van de doelen kan de interactie steeds uitdagender gemaakt worden.
Interactief vertellen
Geeft de handen vrij om lichaamsexpressie en andere hulpmiddelen sterker in te schakelen. Het grootste verschil met voorlezen is dat je loskomt van de geschreven tekst.
Poppenspel
Een manier om een verhaal (van een prentenboek) tot leven te brengen door het te laten vertellen door de klaspop of door de personages in de vorm van poppen.
Kamishibai
Een Japanse vertelvorm met een kastje waarin tekeningen op A3-formaat passen, waarbij de verteller de prenten verschuift en het verhaal vertelt.
Luisterverhaal
Voorgelezen verhalen waar kritische ingesteldheid geboden is bij de keuze van luisterverhalen.
Close Reading
Bestaat uit drie vertelrondes die zorgen voor een opbouw in de moeilijkheidsgraad van de interactie en de verwerking bij elke voorlees- of vertelbeurt.
Verteltas
Een tas of doos met een prentenboek en ondersteunend materiaal, ingezet om ouderbetrokkenheid en –participatie te bevorderen, maar werkt natuurlijk ook taalontwikkelend.
Rollenspel
Stimuleert de taalontwikkeling, cognitieve ontwikkeling, maatschappelijke ontwikkeling en de sociale ontwikkeling.
Spontaan rollenspel
Kosteloos materiaal (lakens, potten, pannen …) stimuleert nieuw spel.
Verteltafel
Een tafel in de klas die je zo inricht dat de kleuters er een verhaal kunnen naspelen.
Taalbeschouwing
Nadenken over taal. Dat houdt in dat je kleuters vaardig moet maken in het beschouwen van ons taalgebruik en het taalsysteem.
Metalinguïstisch bewustzijn
Het vermogen van oudere kleuters om taal los van hun betekenis te leren zien noemt men objectivatie.
Simultaan meertalig
Kinderen die simultaan meertalig worden opgevoed ontvangen van bij de geboorte verschillende talen tegelijkertijd aangeboden krijgen.
Successief meertalig
Kinderen die successief meertalig worden opgevoed verwerven de tweede taal na de moedertaal.
Talensensibilisering
Het leren over talen.
Taalinitiatie
Leren van een taal.
Viertakt van Verhallen
Een methode om geselecteerde woordenschat gericht aan te leren.
Total Physical Response (TPR)
Eine werkvorm die vaak ingezet wordt bij NT2- leerders, zowel kinderen als volwassenen. Bij TPR leer je taal door de combinatie van het horen van taal en het maken van bewegingen.
Preteaching
Geeft voorkennis en activeert deze om kinderen meer kans te geven bij te leren tijdens de eigenlijke activiteit.
Functioneel meertalig
Leerlingen kunnen de verschillende talen die ze beheersen effectief inzetten in verschillende contexten en voor verschillende doeleinden.
Receptieve woordenschat
De woorden die een leerling begrijpt wanneer hij ze hoort of leest.
Productieve woordenschat
De woorden die een leerling actief gebruikt in spraak en schrift.
Indirecte woordenschatuitbreiding
Het oppikken van nieuwe woorden via gesprekken, boeken en andere media.
Directe woordenschatuitbreiding
Gerichte instructie in nieuwe woorden, vaak met behulp van concrete voorwerpen, afbeeldingen of context.
Mondelinge interactie
Gesprekken en discussies in de klas die leerlingen stimuleren om taal te gebruiken en hun gedachten te verwoorden.
Narratieve competentie
Het vermogen om samenhangende en boeiende verhalen te vertellen, met een duidelijke structuur en personages.
Taalbewustzijn
Het inzicht dat taal een systeem is met regels en patronen, en dat verschillende talen verschillende systemen hebben.
Emergent Literacy
De kennis en vaardigheden die een kind ontwikkelt in de vroege jaren en die een basis vormen voor het leren lezen en schrijven.
Fonologisch bewustzijn
Het vermogen om klanken in woorden te herkennen en ermee te spelen, zoals rijmen en het herkennen van de eerste klank.
Alfabetisch principe
Het inzicht dat letters overeenkomen met spraakklanken en dat woorden kunnen worden gele