Dialectcontinuüm
Dialecten van verschillende talen die tot een zelfde taalfamilie behoren zijn onderling verstaanbaar wanneer ze gesproken worden in aangrenzende gebieden
Lexicon
Het mentale woordenboek, de lijst woorden en andere uitdrukkingen die als dusdanig zijn opgeslagen in ons geheugen
taalcontact
Contact tussen verschillende talen zodat er bv. leenwoorden kunnen ontstaan
leenwoorden (definieer adhv een voorbeeld)
Woorden die wij als taalgebruikers hebben ontleend aan andere talen (bv. Bureau: Frans)
metaforische transfer (definieer adhv een voorbeeld)
Woord dat een kennis-of ervaringsdomein oproept gebruiken om te spreken over een ander kennis-of ervaringsdomein omdat men een gelijkenis ziet of creëert tussen de twee domeinen. (zoals wanneer we besmetting gebruiken, niet om over ziekte te spreken (eerste kennisdomein) maar over de spreiding van een computervirus (tweede kennisdomein))
metonymische verschuiving (definieer adhv een voorbeeld)
een woord krijgt een betekenis die met de oorspronkelijke betekenis van het woord verbonden is door een vooraf gegeven associatief verband binnen eenzelfde kennis- of ervaringsdomein (bijvoorbeeld: een glas wijn, het verwijst niet meer naar het glas, dus het materiaal maar naar de wijn)
betekenisveralgemening (definieer adhv een voorbeeld)
Woord verwijst naar meer elementen buiten de taal dan oorspronkelijk (bv. kerkhof: van hof rond de kerk die wordt gebruikt als begraafplaats, naar begraafplaats zonder meer)
betekenisvernauwing (definieer adhv een voorbeeld)
Woord verwijst naar minder groot aantal elementen buiten de taal dan ervoor (bv pil: van geneesmiddel naar oraal anticonceptiemiddel)
grammaticalisatie
Proces waarbij lexicale woorden evolueren tot grammaticale woorden of elementen
grammaticalisation cline
Grammaticalisatie volgt min of meer vastgelegde tendensen en is meestal gemotiveerd (= grammaticalisatiepaden) (bv. Uitdrukking futurum: beroep op ww die intentie uitdrukken)
reanalyse
De onderliggende structuur van een woordgroep verandert, maar de vorm blijft hetzelfde. (bv. Apron was vroeger Napron, maar de begin n- is verdwenen door het toevoegen van een lidwoord: an apron)
expressiviteit (in taalverandering)
taalgebruikers streven naar grotere expressiviteit en gaan daarom bijvoorbeeld bepaalde uitdrukkingen “versterken’ (bv. ne → ne pas)
economie (in taalverandering)
taalgebruikers hebben de tendens te besparen op de inspanning die ze moeten leveren bij het spreken en communiceren (bv. Going to → gonna)
analogie (in taalverandering)
sprekers hebben de neiging gelijkaardige woorden en constructies meer op elkaar te laten gelijken waardoor meer orde en regelmaat wordt gecreëerd in de taal (analogie, bv. -s toevoegen in het Engelse meervoud: ipv kine, cows)
dialect
Variatie op basis van geografische grenzen. Ze ontwikkelen zich in de mate waarin bepaalde groepen taalgebruikers niet (meer) in contact komen met andere groepen gebruikers van dezelfde taal, bv. omdat er weinig goede transportmiddelen zijn. (bv. bewoners van Alpenvalleien)
sociolect
Ook sociale groepen ontwikkelen dikwijls een eigen taalvariant, net zoals groepen die hun eigenheid nog aan een ander element ontlenen. (bv. Gamers op het internet)
idiolect
Omdat die elkaar ook onderling beïnvloeden, heeft de wijze waarop we spreken in elk van die talen/dialecten ook meestal eigen, persoonlijke kenmerken
Indo-Europese taalfamilie
( taalfamilie waartoe de meeste moderne talen van het Europees, Centraal, West en Zuid Azië behoren, inclusief oudere vormen en dialecten. )
Alle talen uit de lijst van Pareltsvaig en nog andere talen vormen een familie omdat hun gelijkenissen of gemeenschappelijke kenmerken kunnen worden verklaard door aan te nemen dat ze afstammen uit één moedertaal: het Indo-Europees.
comparatief taalonderzoek
Taalelementen gaan vergelijken om inzicht te krijgen in de verwantschappen tussen verschillende talen.
historisch taalonderzoek
Ontdekken welke regelmatigheden die de vormen (en structuren) van talen die van elkaar afstammen met elkaar verbinden.
historisch-comparatieve taalkunde
Men gebruikt de vergelijking tussen talen (comparatief) om de geschiedenis (historisch) te reconstrueren, d.w.z. de wijze waarop talen doorheen de geschiedenis van elkaar afstammen.
reconstructiemethode
Deel van de historisch-comparatieve taalkunde. Wetmatigheden die men ontdekt in de evoluties van oude naar jonge taalstadia worden in omgekeerde richting gebruikt om verdwenen taalstadia en talen te reconstrueren.
basiswoordenschat
Woordenschat die bestaat uit termen voor entiteiten in de wereld, waarvan men zeker is dat ze door de eeuwen heen bestaan hebben.
etymologie
Wetenschap die de herkomst en geschiedenis van woorden onderzoekt.
lenitie (= lenition)
Klanken evolueren van klanken die moeilijker uit te spreken zijn naar klanken die gemakkelijker uit te spreken zijn
Proto-Germaans
Moedertaal van Germaanse talen (zoals Engels en Nederlands: geen overlevende bronnen: geen zekerheid van bestaan)
Proto-Romaans
Moedertaal Romaanse talen (zoals Frans en Italiaans, variant laat-Latijn)
isolaten
Geïsoleerde talen, die geen enkele affiliatie vertonen met andere talen (bv. Baskisch)
proto-taal (in taalevolutie)
Taal die de homo erectus zou hebben ontwikkeld, maar niet vergelijkbaar is met onze moderne talen. Waarschijnlijk bestaande uit gebaren en geluiden.
coöperatie (volgens Tomasello)
(= gedeelde intentie) het vermogen om met anderen gedeelde intenties en toezeggingen te creëren in coöperatieve inspanningen, die gestructureerd worden door processen van gedeelde aandacht en wederzijdse kennis, alle ten grondslag liggend aan de coöperatieve motieven om te helpen en te delen met anderen. De toehoorder schrijft een intentie toe aan de spreker die voor de toehoorder nuttig en relevant is, waardoor er een intentie is die door de spreker en toehoorder gedeeld is.
theory of mind
De capaciteit om de gedragingen van anderen te begrijpen door een model te hebben van wat er zich in het hoofd van de ander afspeelt (waaronder de intenties van de ander) – dat heeft men lang gedacht, maar dat is niet zo;
joint attention
De spreker en de toehoorder begrijpen dat er een gemeenschappelijk begrippenkader wordt gecreëerd. Daarbinnen is de aandacht van de spreker en het kind op hetzelfde gericht, en kan het kind ervan uitgaan dat de spreker daarop doelt (bv. Kind en volwassene op één object/gebeurtenis)
whole object assumption
Verwijst naar het idee dat alle mensen geboren worden met de neiging om de wereld waar te nemen in termen van hele objecten (deel van algemene menselijke cognitie)
basic-level niveau
Niveau waarop elementen in de wereld doorgaans gemakkelijk met een eengemaakt beeld geassocieerd worden (je kan een paard, koe of konijn tekenen, maar wanneer je ze vragen een dier te tekenen, vraag je je meteen af: welk dier?)
isolerende talen
alle woorden (of toch het merendeel ervan) zijn onveranderlijk
grammaticale concepten (enkelvoud / meervoud, enz.) worden uitgedrukt door afzonderlijke woorden
bv. Chinees, Vietnamees (bv. Mandarijns:
tā bú huì yòng dāo chā chī fàn
‘Hij niet kunnen gebruiken mes vork eten rijst’ (= ‘gloss’, letterlijke vertaling)
‘Hij kan niet met mes en vork eten’ )
agglutinerende talen
woorden zijn samengesteld uit kleinere woorddelen die elk een vaste vorm en betekenis hebben en dus morfeem zijn (maar geen afzonderlijke woorden!)
Elke grammaticale betekenis wordt uitgedrukt door een afzonderlijk morfeem
bv. Baskisch, Turks, Japans (bv. Turks: evleveri(n)den: ev= huis + ler= mv + i= bezit + den= ablatief = van bij zijn/haar/hun huizen. Al deze woorddelen behouden hun identiteit in de samenstelling)
flecterende talen
woorddelen niet gemakkelijk te onderscheiden
bepaalde woorddelen kunnen meer dan één grammaticale betekenis tegelijk uitdrukken
Grieks, Latijn, Duits (bv. Latijns: Emergo: -o drukt tegelijk Enk, P1, indicatief en TT uit.)
incorporerende talen
incorporation wil zeggen dat in het werkwoord een hele reeks woorddelen (o.a. equivalent met zelfstandige naamwoorden) als het ware ingesloten worden, waardoor een complexe term ontstaat die als het ware tegelijk woord en zin is
(bv. Yana: ya- ba- hau- si
‘brand-meerv.-oost- 3’
‘ze branden in het Oosten’ )
polysynthetische talen
= incorporerende talen. Woorden bestaan uit hele reeks woorddelen waarvan er een aantal concrete betekenissen uitdrukken die in talen zoals het Nederlands meestal door afzonderlijke woorden worden uitgedrukt.
Bv. bepaalde inheemse talen uit Noord-Amerika
analytische talen / synthetische talen
Verschillende woorden gebruiken om weer te geven wat een synthetische taal in één woord uitdrukt
Frans: sur la terra = Latijn: humi
Frans= analytisch
Latijn = synthetisch
syntaxis
Talen opdelen obv woordvolgorde
SVO-taal
Taal die zinstructuur van subject (onderwerp)-verb (werkwoord) -object (voorwerp) volgt
absolute universalia
kenmerken, verschijnselen of principes die letterlijk voor alle talen gelden.
statistische universalia (illustreer met een vb)
In 95 procent van de al beschreven talen komt het subject voor het object, het is een generalisatie dieniet voor alle, maar voor vele talen geldt
voorwaardelijke universalia (illustreer met een vb)
Voor alle talen T geldt: als T heeft P, dan T heeft Q. Een bekend voorbeeld is het verband tussen dezinspatronen SVO, VSO en SOV en de plaats van de voorzetsels. In de Nederlandse woordgroep ‘in de aula’ is ‘in’ een voorzetsel omdat het vooraan in de woordgroep staat. Toch kunnen gelijkwaardige woorden in andere talen (zoals het Japans) achteraan staan
onvoorwaardelijke universalia (illustreer met een vb)
Voor alle talen T geldt: T heeft de eigenschap P
implicatieve universalia (illustreer met een vb)
= voorwaardelijke universalia (bv. Het verband tussen zinspatronen SVO, VSO, SOV en de plaatsing van de voorzetsels)
preposities
voorzetsels (Als een taal met VSO werkt, zijn er zo goed als altijd voorzetsels. m.a.w., als het V voor O staat, zijn er voorzetsels.)
postposities
achterzetsels (Als een taal het zinspatroon SOV heeft, zijn er zo goed als altijd achterzetsels. m.a.w. als het V na het O komt, zijn er achterzetsels.)
adposities
Verzamelnaam voor voor-en achterzetsels (pre- en postposities)
absolute onvoorwaardelijke universalia (illustreer met vb)
Alle talen vertonen eigenschap X (bv. Alle talen dienen om te communiceren)
statistische onvoorwaardelijke universalia (illustreer met vb)
De meeste talen vertonen eigenschap X. (bv. In de meeste talen gaat het onderwerp / subject (S) van de zin vooraf aan het lijdend voorwerp / object (O): SO)
absolute voorwaardelijke universalia (illustreer met vb)
Als de taal eigenschap X vertoont, vertoont ze ook eigenschap Y. (Bv. Als een taal nasale klinkers heeft, dan heeft ze ook orale klinkers cf. Frans: an / canne ; on / bol; pain / paix; un / une)
statistische voorwaardelijke universalia (illustreer met vb)
als een taal eigenschap X vertoont, zal ze ertoe neigen ook eigenschap Y te vertonen
(bv. Als een taal SOV heeft, dan heeft die taal bijna altijd achterzetsels.)