Latin Chapter 10

oordeel, proces, vonnis

iudicium

feestmaaltijd

convivium

bijeenroepen

convoco (convocare)

alleen, als enige

solus, -a, -um

Juno

Iuno, Iunonis

Venus

Venus, Veneris

bevelen aan, heersen over

impero (imperare)

brengen

adduco (adducĕre)

zoon

natus

koninklijk

regius, -a, -um

beloven

promitto (promittĕre)

perf van promitto

promisi

man, vrouw

coniunx, coniugis

perf van volo

volui

willen

volo (velle)

wensen

opto (optare)

rijk, heerschappij

regnum

beste, zeer goed

optimus, -a, -um

sterfelijk, sterveling

mortalis, -is, -e

zich, hij, zij

se

weten

scio (scire)

tien

decem

jaar

annus

grootte, omvang

magnitudo, magnitudinis

perf van scribo

scripsi

schrijven

scribo (scribĕre)

perf van transfero

transtuli

overbrengen, overdragen

transfero (transferre)

perf van abeo

abii

weggaan

abeo (abire)

burcht

arx, arcis

waarzegger, dichter

vates, vatis

plaatsen, besluiten

statuo (statuĕre)

‘s nachts, in de nacht

nocte

en

atque

perf van exeo

exii

gaan uit, weggaan

exeo (exire)

poort

porta

bewaker

custos, custodis

perf van occido

occidi

doden

occido (occidĕre)

bondgenoot, makker

socius

perf van recipio

recepi

terugkrijgen, ontvangen

recipio (recipĕre)

het staat vast dat

constat

gerucht, verhaal, reputatie

fama

verwoesten

deleo (delēre)

groeien

cresco (crescĕre)

ouder

parens, parentis

hard, moeilijk

durus, -a, -um

zacht, vriendelijk

mitis, -is, -e

klein

parvus, -a, -um

voldoende

satis

gezicht

vultus

wind, bries, lucht

aura

kust

litus, litoris

gaan naar

adeo (adire)

zwijgend

tacitus, -a, -um

deel, kant

pars, partis

goddelijk

divinus, -a, -um

zoet

dulcis, -is, -e

menigte, massa, verwarring

turba

tempel

templum

ara

altaar