Spaanse Taalbeheersing 5 - Campus Difusión - Unidad 1 - UAntwerpen - Taal- en Letterkunde
la cabeza
het hoofd
la ceja
de wenkbrauw
el ceño/entrecejo
de frons
la pestaña
de wimper
el lóbulo de la oreja
de oorlel
la frente
het voorhoofd
la barbilla
de kin (tipje)
el mentón
de kin, het deel van het gezicht onder de lippen
la nuca
de nek (achterkant)
el antebrazo
de onderarm
la palma de la mano
de handpalm
el codo
de elleboog
el hombro
de schouder
el tronco
de romp
la axila
de oksel
el pecho
de borst
la muñeca
de pols
el talón
de hiel
el glúteo
de bil
el muslo
het bovenbeen/ de dij
la cadera
de heup
el empeine
de wreef
la rodilla
de knie
la planta del pie
de onderzijde van de voet
el dedo
de vinger/de teen
la uña
de nagel
el músculo
de spier
de pie
staand
de frente
frontaal
con … seperados/as
met … gespreid
sentado/a
zittend
con … cruzados
met … gekruisd
con … juntos
met … samen/tegen elkaar
de lado
zijwaarts
inclinado/a hacia atrás
achterover gekanteld
con la espalda recta
met rechte rug
de rodillas
op de knieën
de puntillas
op de tenen
a cuatro patas
op handen en voeten
tumbado/a
liggend
acariciar
strelen
acercar
benaderen
agarrar
grijpen
ajustar
aanpassen
alejar
afstand nemen/wegtrekken
alisar
gladmaken
apojar
ondersteunen
apuntar
richten
caminar
wandelen
colocar
plaatsen
empujar
drukken
encoger
krimpen
entrelazar
verstrengelen
estirar
strekken
flexionar
flexeren/buigen
fruncir
fronsen
gesticular
gebaren
golpear
raken/slaan
inclinar
kantelen
inspirar
inspireren
juntar
verzamelen
levantar
liften
manosear
voelen/betasten
mantener
onderhouden
morder
bijten
mover
bewegen/verplaatsen
parpadear
knipperen
pisar
betreden
rotar
draaien
saltar
overslaan
sentarse
zitten
sonreír
glimlachen
subir/subirse a
klimmen
tocar
aanraken
toquetear
prullen
tumbarse
liggen
agotado/a
uitgeput
angustiado/a
verontrust
apenado/a
spijt/medelijden
desconcertado/a
verbaasd
enfadado/a of enojado/a
boos
entusiasmado/a
enthousiast
fastidiado/a
geërgerd
frustrado/a
gefrustreerd
impaciente
ongeduldig
indeciso/a
onbeslist
(in)seguridad
(on)zekerheid
confianza en sí mismo/a
zelfvertrouwen
aburrimiento
verveeldheid
entusiasmo
enthousiasme
interés
interesse
enfado
boosheid/woede
nerviosismo
nervositeit/zenuwachtigheid
sorpresa
verassing
extrañeza
vreemdheid
indignación
verontwaardiging
confianza/seguridad
zekerheid/zelfvertrouwen
curiosidad
nieuwschierigheid
envidia
envy/jaloezie
alegría
geluk/blijdschap