1/94
Flashcards om de belangrijkste concepten van microbiologie en ecologie te leren.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Een micro-organisme is een organisme dat je niet kan __.
waarnemen met het blote oog
__ is de studie van micro-organismen en virussen.
Microbiologie
Bij __, heeft het organisme voordeel, maar de mens nadeel, zoals bij een griepvirus.
parasitisme
Bij __, heeft het organisme voordeel, maar de mens geen voor- of nadeel, zoals bij zweetbacteriën.
commensalisme
Bij __, hebben zowel het organisme als de mens voordeel, zoals bij darmflora.
mutualisme
Louis Pasteur stelde de __ op, waarin staat dat micro-organismen de oorzaak zijn van onze ziektes.
ziektekiemtheorie
__ is het (kort) verhitten van producten boven de 100°C om micro-organismen te doden.
Sterilisatie
__ is het kort hard verhitten van voedsel om het aantal micro-organismen te verminderen.
Pasteurisatie
Louis Pasteur ontwikkelde het eerste vaccin tegen __.
hondsdolheid
__ betekent dat een ziekteverwekker in/op het lichaam is (drager, contact met ziekteverwekker).
Besmet
__ betekent dat een ziekteverwekker schade toebrengt en je symptomen krijgt.
Geïnfecteerd
__ is de tijd tussen besmetting en infectie.
Incubatietijd
Een __ is een ziekte (infectie) die op een bepaalde plaats op hetzelfde moment veel mensen treft.
epidemie
Een __ is een epidemie op wereldschaal.
pandemie
Bij een __, is voedsel besmet met ziekteverwekkers die zich vermenigvuldigen in het lichaam en toxines afscheiden.
voedselinfectie
Bij een __, is het voedsel niet meer besmet, maar maken toxines afgescheiden door voorgaande ziekteverwekkers je ziek.
voedselvergiftiging
__ zijn ziekmakende stoffen.
Toxines
__ is de giftigste stof ter wereld.
Botuline
__ (botuline-toxine) wordt medisch gebruikt om spiertjes te verlammen voor ongecontroleerde bewegingen (rimpels…).
BOTOX
Aerosol zijn kleine __ met ziekteverwekkers die zich verspreiden door hoesten en niezen.
vloeistofdruppeltjes
Voorbeelden van besmetting via scheurtjes in slijmvliezen zijn __.
seksueel contact (SOA, vb. HIV)
Voorbeelden van besmetting door naalden zijn __.
HIV, hepatitis
Een voorbeeld van besmetting via huidwonden is __.
tetanus
Voorbeelden van besmetting via bijt- en steekwonden zijn __.
malaria (malariamug), slaapziekte (tseetseevlieg), ziekte van Lyme (teek)
Bacteriële __ tasten gastheerweefsel aan, bijvoorbeeld bij griep en TBC.
enzymen
Bacteriële __ verstoren de gastheerstofwisseling, bijvoorbeeld bij tetanusbacterie, cholera en salmonella.
toxines
In ongunstige omstandigheden kunnen bacteriën __ vormen, waarbij een deel van de celinhoud wordt omkapseld.
endosporen
In ongunstige omstandigheden kunnen bacteriën __ vormen, waarbij de volledige celinhoud wordt gesplitst.
cysten
__ is een voorbeeld van een bacterie die endosporen vormt.
Antrax
Aerobe bacteriën zijn __.
zuurstofminnend
Anaerobe bacteriën zijn __.
niet zuurstofminnend
De ideale temperatuur voor de groei en vermenigvuldiging van bacteriën is __.
20°-40°C
De tolerante zuurtegraad (pH) voor de groei van bacteriën is __.
pH 4-9
__ is het vrijmaken van voeding van bacteriën (vb. operatiemateriaal).
Steriliseren
__ is het verminderen van micro-organismen (vb. wonde).
Desinfecteren
__ ontdekte per toeval penicilline.
Alexander Fleming
__ zijn bacteriën die resistent zijn voor antibiotica.
Superbacteriën
__ is een voorbeeld van een superbacterie.
MRSA (Meticilline-resistente Staphylococcus aureus)
__ kunnen ontstaan door overmatig/ slecht gebruik van antibiotica bij mens en dier.
Antibioticaresistentie
__ breken weefselcellen af (door aangemaakte enzymen) en gebruiken ze als voedsel.
Schimmels
__ is een schimmelinfectie veroorzaakt door gist bij een verstoord evenwicht.
Candidose
__ zijn schimmeldodende en -werende geneesmiddelen (vb. dactarin).
Antimycotica
Een virus heeft geen eigen __ of zelf vermenigvuldiging en verplicht cellen om virale eiwitten en viraal DNA aan te maken.
stofwisseling
__ is het inzetten van virussen om bacteriën op te ruimen (minder AB nodig → resistentie tegengaan).
Faagtherapie
De __ maakt geen onderscheid tussen indringers, is snel en aangeboren.
niet-specifieke afweer
De __ herkent & schakelt indringers op specifieke manier uit, is traag en verworven tijdens het leven.
specifieke afweer
__ zijn fagocyten die alles wat lichaamsvreemd is aanvallen.
Macrofagen
__ zijn tijdelijke uitstulpingen van het celmembraan.
Pseudopodiën
De specifieke afweer wordt uitgevoerd door __ (T- en B-lymfocyten).
lymfocyten
__ herkennen lichaamsvreemde cellen of virussen aan antigenen.
Lymfocyten
__ geven signaalstoffen af die andere lymfocyten activeren.
T-helpercellen
__ geven perforines af aan geïnfecteerde lichaamscellen.
T-killercellen
__ herkennen indringers onmiddellijk bij volgende aanval (immuniteit opgebouwd).
T-geheugencellen
__ herkennen de antigenen van de indringers & maken daarop specifieke antistoffen aan (geven af aan bloed).
B-lymfocyten
Bij __ (vaccin) maakt het lichaam zelf antistoffen & geheugencellen aan.
actieve immunisatie
Bij __ (serumtherapie) wordt antiserum met daarin al specifieke antistoffen toegediend.
passieve immunisatie
Bacteriën van de __ zijn nuttig in darmen, maar kunnen op andere plaatsen ontsteking veroorzaken (vb. blaasontsteking).
darmflora
__ is het geheel van handelingen dat een dier onderneemt en de manier waarop dat individu die handelingen uitvoert, een reactie op in- of uitwendige prikkels.
Gedrag
Gedrag wordt gereguleerd vanuit het en vanuit de werking van .
zenuwstelsel, endocriene klieren
Aangeboren gedrag is dat wordt doorgegeven van generatie op generatie via het erfelijk materiaal (DNA).
instinct
__ is gelijkenis (in uiterlijk en/of gedrag) met een levend wezen dat voor de vijand niet interessant is.
Mimicry
__ zijn stereotiepe reacties op een welbepaalde prikkel.
Reflexen
__ is een reeks handelingen die achter elkaar worden uitgevoerd en niet onderbroken worden als prikkel wordt weggenomen.
Vast actiepatroon (Fixed Action Pattern, FAP)
__ is het leren onderscheid maken tussen belangrijke en niet-belangrijke prikkels.
Gewenning
Bij __ nemen jonge dieren gedrag van soortgenoten over.
imitatie
Bij __ reageert men met een reflex op een niet natuurlijke prikkel door associatie met een natuurlijke prikkel.
klassiek conditioneren
Bij __ worden gedragingen versterkt of verzwakt door beloning of bestraffing.
operant conditioneren
Bij __ wordt geleerd door proefondervindelijk leren.
Trial-and-error
__ is het aangeleerd gedrag in volledig nieuwe situaties gebruiken om problemen op te lossen.
Leren door inzicht
__ = studie van het gedrag van dieren.
Ethologie
Ghreline is het __.
hongerhormoon
Prolactine (vogels) & progesteron (zoogdieren) stimuleren __ .
broedzorg
Testosteron (vooral bij mannetjes) stimuleert __.
baltsgedrag & territoriaal gedrag
__ bevorderen voortplantingsgedrag, broedzorg en sociaal gedrag.
Feromonen
Een __ is een zeer eenvoudige prikkel die het meest effectief is om een bepaalde reactie uit te lokken.
sleutelprikkel
__ is aangeleerd gedrag zonder nut → dieren in stress/ moeilijke omstandigheden.
Stereotiep gedrag
Een __ is het geheel van relaties tussen de organismen v/e levensgemeenschap én de relaties tussen die organismen & de abiotische factoren v/h biotoop.
ecosysteem
__ = wetenschap die ecosystemen bestudeert.
Ecologie
De __ is het geheel van alle samenlevende organismen die rechtstreeks/ onrechtstreeks een positieve of negatieve invloed op elkaar uitoefenen.
levensgemeenschap
De __ is de leefplek van één soort.
habitat
Het __ is de leefplek van een levensgemeenschap.
biotoop
De __ is de manier waarop een soort omgaat met zijn omgeving & de rol die hij daarbij opneemt.
niche
__ zijn invloeden van andere levende wezens op het overleven en voorkomen v/e soort.
Biotische factoren
__ zijn invloeden v/d niet-levende omgeving op het overleven en voorkomen v/e soort.
Abiotische factoren
Een __ is een consument die niet meer wordt opgegeten door een ander organisme.
toppredator
In een __ is een voedselketen gecombineerd met reducenten.
voedselkringloop
__ zijn schimmels en bacteriën.
Reducenten
Bij de overgang van voedselniveaus is er __ biomassaverlies.
90%
Planten en fytoplankton zijn __.
producenten
Stikstof is noodzakelijk voor de bouw van __.
eiwitten, DNA, bladgroen, …
Stikstoffixatie is de omzetting van stikstofgas (N2) in __.
nitraationen (NO3 -) of ammoniumionen (NH4 +)
Stikstofassimilatie is de omzetting van nitraat & ammonium in __.
plantaardige organische stikstofverbindingen (vb eiwitten)
Ammonificatie is het Eiwitten uit organisch afval omgezet in __ door reducenten
ammonium
Nitrificatie is het nitrificerende bacteriën zetten __ (in bodemwater) om in nitraat
ammonium
Denitrificatie is het denitrificerende bacteriën zetten __ om in stikstofgas
nitraat