1/75
70 flashcards met kernbegrippen uit hoofdstuk 3 over Defining and Measuring Variables (Nederlands).
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Construct
Een hypothetische eigenschap of mechanisme in een theorie dat niet rechtstreeks kan worden waargenomen maar wel gedrag kan verklaren en voorspellen.
Operationele definitie
Een procedure om een variabele indirect te definiëren en te meten aan de hand van observeerbaar gedrag.
Hypothetisch construct
Een variabele die theoretisch bestaat maar niet rechtstreeks kan worden gemeten; bijvoorbeeld motivatie of angst.
Validiteit
De mate waarin een meetprocedure meet wat het beoogt te meten; de nauwkeurigheid van wat gemeten wordt.
Betrouwbaarheid
De stabiliteit en consistentie van meetresultaten over herhaalde metingen onder gelijke omstandigheden.
Positieve relatie
Twee metingen verhogen elkaar; beide dimensies bewegen in dezelfde richting.
Negatieve relatie
Twee metingen bewegen in tegengestelde richtingen; wanneer de ene toeneemt, daalt de andere.
Scatterplot
Een grafische voorstelling van twee metingen waarbij elke punt een persoon vertegenwoordigt (x- en y-as).
Correlatie
Een statistische maat die de sterkte en richting van de relatie tussen twee metingen aangeeft; loopt van -1 tot +1.
Face validity
De oppervlakkige indringing dat een meting meet wat het zegt te meten; gebaseerd op subjectieve beoordeling.
Congruente validiteit (Concurrent validity)
De mate waarin een nieuwe meting correleert met een gevestigde meting van dezelfde variabele.
Predictieve validiteit
De mate waarin een meting gedrag kan voorspellen zoals theoretisch verwacht.
Construct validiteit
De mate waarin een meting het construct weerspiegelt zoals vastgesteld door voorgaande theorieën en onderzoeken.
Convergente validiteit
Twee methoden die hetzelfde construct meten, leveren sterk overlappende scores.
Divergente validiteit
Metingen die verschillende, conceptueel onderscheidbare constructen meten, tonen weinig relatie.
Ceiling effect
Een clustering van scores aan de hoge kant waardoor er weinig ruimte is voor verbetering.
Floor effect
Een clustering van scores aan de lage kant waardoor er weinig ruimte is voor achteruitgang.
Artefact
Een niet-natuurlijke factor die metingen kan verstoren of vervormen, zoals bias of reactiviteit.
Experimenter bias
Voorspellingen of verwachtingen van de onderzoeker die de metingen beïnvloeden.
Demand characteristics
Signalen in de studie die deelnemers laten weten wat verwacht wordt en hun gedrag sturen.
Reactiviteit
De veranderingen in gedrag van deelnemers doordat ze weten dat ze worden geobserveerd of gemeten.
Single-blind onderzoek
Deelnemers weten niet in welke conditie ze zitten; de onderzoeker wel (of omgekeerd).
Double-blind onderzoek
Zowel deelnemers als onderzoekers weten niet wie aan welke conditie is toegewezen.
Open Materials
Onderzoeksinstrumenten en materialen die publiek beschikbaar worden gemaakt voor replicatie.
Forward-backward vertaling
Een vertaalproces waarbij een instrument wordt vertaald, terugvertaald en vergeleken om equivalentie te controleren.
Vertaalbetrouwbaarheid
Zorg dat vertaalde versies hetzelfde meten als de oorspronkelijke versie.
Cross-culturele meting
Het meten van constructen over verschillende talen en culturen heen met behoud van validiteit.
Pre-registratie
Het vooraf registreren van hypothesen en analyseplannen voordat data worden verzameld.
Veldsetting
Een natuurlijk ogende, alledaagse omgeving (buiten het laboratorium) voor metingen.
Laboratoriumsetting
Een gecontroleerde, kunstmatige omgeving bedoeld voor experimenteel onderzoek.
Zelfrapportagemeting
Metingsmethode waarbij deelnemers hun eigen gevoelens of gedrag rapporteren (bijv. vragenlijsten).
Fysiologische meting
Metingen van lichamelijke processen (bijv. hartslag, GSR, beeldvorming) die gerelateerd zijn aan het construct.
Gedragsmeting
Observatie of prestatiegerelateerde metingen van gedrag als indicatie van het construct.
Reactietijd
De tijd die nodig is om te reageren op een stimulus; een veelgebruikte cognitieve maat.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
De mate van overeenstemming tussen twee of meer waarnemers die hetzelfde gedrag registreren.
Test-hertest betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid gemeten door dezelfde meting bij dezelfde groep op twee tijdstippen uit te voeren en de score te correleren.
Parallel vormen betrouwbaarheid
Betrouwbaarheid gemeten met twee equivalente vormen van een instrument.
Split-half betrouwbaarheid
Interne betrouwbaarheid gemeten door een test in twee helften te verdelen en de samenhang te berekenen.
Interne consistentie
Consistentie tussen items die hetzelfde construct meten; vaak gemeten met Cronbach’s alpha.
Werkelijk/ware score
De theoretische, onbekende score van een persoon op een construct.
Gemeten score
De score die verkregen is uit een meting, samengesteld uit ware score en fout.
Fout (error)
Onnauwkeurigheid in meting veroorzaakt door diverse bronnen die de meting verstoren.
Observatorfout
Fout in meting veroorzaakt door menselijke inschatting of waarneming.
Omgevingsveranderingen
Kleine, onbedoelde variaties in de omgeving tussen metingen die de uitkomsten kunnen beïnvloeden.
Deelnemersveranderingen
Veranderingen in de toestand van de deelnemer tussen metingen (bijv. moeheid, honger).
Range-effect
Wanneer de meetwaarde weining spreiding heeft, waardoor veranderingen moeilijk detecteerbaar zijn.
Bias
Systematische fout die meetresultaten in een bepaalde richting vertekt.
Experimenter expectancy effect
De verwachtingen van de onderzoeker beïnvloeden hoe deelnemers zich gedragen.
Paralinguïstische signalen
Kleurtoon, toonhoogte en andere spraak- of non-verbale cues die respondenten kunnen sturen.
Kinaesthetische cues
Lichaamshouding of bewegingen die respondenten kunnen beïnvloeden.
Good subject role
Deelnemers proberen de hypothese van de onderzoeker te ondersteunen in hun respons.
Negativistische subject role
Deelnemers handelen tegenover de verwachting van de onderzoeker in.
Apprehensive subject role
Deelnemers voelen zich angstig of sociaal wenselijk en passen hun respons hierop aan.
Faithful subject role
Deelnemers volgen instructies zo nauwkeurig mogelijk en laten weinig twijfel zien.
Mean
Het rekenkundig gemiddelde; som van de waarden gedeeld door het aantal waarnemingen.
Median
De middelste waarde in een gealfabetiseerde (geordende) dataset.
Mode
De meest voorkomende waarde in een dataset.
Variance
De gemiddelde kwikverdeling van scores ten opzichte van het gemiddelde; maat voor spreiding.
Standaarddeviatie
De wortel van de variantie; geeft de spreiding van scores rondom het gemiddelde aan.
Nominale schaal
Categorische labels zonder inherente volgorde of afstand tussen categorieën.
ORDINALE schaal
Categorieën met een geordende volgorde, maar zonder gegarandeerde gelijke afstanden tussen categorieën.
Intervalschalen
Geordende categorieën met gelijke intervallen; nulpunt is arbitrair.
Ratio schaal
Geordende categorieën met gelijke intervallen en een absoluut nulpunt; toelaatbare verhoudingen.
Modaliteiten van meting
Drie hoofdtypen externe expressies van een construct: zelfrapportage (self-report), fysiologisch, en gedragsmetingen.
Sensitivity of measurement
Het vermogen van een meetprocedure om kleine of subtiele veranderingen te detecteren.
Open Science
Beweging die transparantie en herhaalbaarheid stimuleert, inclusief publieke beschikbaarstelling van materialen en data.
Back-translation check
Controle of vertalingen nauw overeenkomen door terugvertaling naar de oorspronkelijke taal.
Verklaarde betrouwbaarheidssituatie
Overzicht van verschillende vormen van betrouwbaarheid zoals test-hertest, interbeoordelaars-, parallel-, split-half en interne consistentie.
Kwantitatieve evaluatie van validiteit
Gebruik van verschillende vormen (face, concurrent, predictive, construct, convergent, divergent) om validiteit te beoordelen.
Open Materials/Open Science koppeling
Toegang tot meetinstrumenten en procedures zodat andere onderzoekers exact kunnen repliceren.
Controle variabelen in meting
Factoren die constant gehouden worden om de geldigheid van meting te beschermen.
Interne validiteit
Gegarandeerde causale interpretatie van de relatie tussen variabelen binnen een studie.
Externe validiteit
Algemeene toepasbaarheid van bevindingen buiten de onderzoekssetting.
Betrouwbaarheidsvoorwaarde voor validiteit
Een meting kan niet geldig zijn als deze niet betrouwbaar is; betrouwbaarheid is een voorwaarde voor validiteit.
Verzamelingsmethode (Measurement procedure)
De gekozen methode om variabelen te definiëren en te meten.
Standaardisering van instructies
Het uniformeren van procedures om bias door onderzoekers te beperken.