Chapter 3 Defining and Measuring Variables – VOCABULARY (Nederlands)

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
GameKnowt Play
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/75

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

70 flashcards met kernbegrippen uit hoofdstuk 3 over Defining and Measuring Variables (Nederlands).

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

76 Terms

1
New cards

Construct

Een hypothetische eigenschap of mechanisme in een theorie dat niet rechtstreeks kan worden waargenomen maar wel gedrag kan verklaren en voorspellen.

2
New cards

Operationele definitie

Een procedure om een variabele indirect te definiëren en te meten aan de hand van observeerbaar gedrag.

3
New cards

Hypothetisch construct

Een variabele die theoretisch bestaat maar niet rechtstreeks kan worden gemeten; bijvoorbeeld motivatie of angst.

4
New cards

Validiteit

De mate waarin een meetprocedure meet wat het beoogt te meten; de nauwkeurigheid van wat gemeten wordt.

5
New cards

Betrouwbaarheid

De stabiliteit en consistentie van meetresultaten over herhaalde metingen onder gelijke omstandigheden.

6
New cards

Positieve relatie

Twee metingen verhogen elkaar; beide dimensies bewegen in dezelfde richting.

7
New cards

Negatieve relatie

Twee metingen bewegen in tegengestelde richtingen; wanneer de ene toeneemt, daalt de andere.

8
New cards

Scatterplot

Een grafische voorstelling van twee metingen waarbij elke punt een persoon vertegenwoordigt (x- en y-as).

9
New cards

Correlatie

Een statistische maat die de sterkte en richting van de relatie tussen twee metingen aangeeft; loopt van -1 tot +1.

10
New cards

Face validity

De oppervlakkige indringing dat een meting meet wat het zegt te meten; gebaseerd op subjectieve beoordeling.

11
New cards

Congruente validiteit (Concurrent validity)

De mate waarin een nieuwe meting correleert met een gevestigde meting van dezelfde variabele.

12
New cards

Predictieve validiteit

De mate waarin een meting gedrag kan voorspellen zoals theoretisch verwacht.

13
New cards

Construct validiteit

De mate waarin een meting het construct weerspiegelt zoals vastgesteld door voorgaande theorieën en onderzoeken.

14
New cards

Convergente validiteit

Twee methoden die hetzelfde construct meten, leveren sterk overlappende scores.

15
New cards

Divergente validiteit

Metingen die verschillende, conceptueel onderscheidbare constructen meten, tonen weinig relatie.

16
New cards

Ceiling effect

Een clustering van scores aan de hoge kant waardoor er weinig ruimte is voor verbetering.

17
New cards

Floor effect

Een clustering van scores aan de lage kant waardoor er weinig ruimte is voor achteruitgang.

18
New cards

Artefact

Een niet-natuurlijke factor die metingen kan verstoren of vervormen, zoals bias of reactiviteit.

19
New cards

Experimenter bias

Voorspellingen of verwachtingen van de onderzoeker die de metingen beïnvloeden.

20
New cards

Demand characteristics

Signalen in de studie die deelnemers laten weten wat verwacht wordt en hun gedrag sturen.

21
New cards

Reactiviteit

De veranderingen in gedrag van deelnemers doordat ze weten dat ze worden geobserveerd of gemeten.

22
New cards

Single-blind onderzoek

Deelnemers weten niet in welke conditie ze zitten; de onderzoeker wel (of omgekeerd).

23
New cards

Double-blind onderzoek

Zowel deelnemers als onderzoekers weten niet wie aan welke conditie is toegewezen.

24
New cards

Open Materials

Onderzoeksinstrumenten en materialen die publiek beschikbaar worden gemaakt voor replicatie.

25
New cards

Forward-backward vertaling

Een vertaalproces waarbij een instrument wordt vertaald, terugvertaald en vergeleken om equivalentie te controleren.

26
New cards

Vertaalbetrouwbaarheid

Zorg dat vertaalde versies hetzelfde meten als de oorspronkelijke versie.

27
New cards

Cross-culturele meting

Het meten van constructen over verschillende talen en culturen heen met behoud van validiteit.

28
New cards

Pre-registratie

Het vooraf registreren van hypothesen en analyseplannen voordat data worden verzameld.

29
New cards

Veldsetting

Een natuurlijk ogende, alledaagse omgeving (buiten het laboratorium) voor metingen.

30
New cards

Laboratoriumsetting

Een gecontroleerde, kunstmatige omgeving bedoeld voor experimenteel onderzoek.

31
New cards

Zelfrapportagemeting

Metingsmethode waarbij deelnemers hun eigen gevoelens of gedrag rapporteren (bijv. vragenlijsten).

32
New cards

Fysiologische meting

Metingen van lichamelijke processen (bijv. hartslag, GSR, beeldvorming) die gerelateerd zijn aan het construct.

33
New cards

Gedragsmeting

Observatie of prestatiegerelateerde metingen van gedrag als indicatie van het construct.

34
New cards

Reactietijd

De tijd die nodig is om te reageren op een stimulus; een veelgebruikte cognitieve maat.

35
New cards

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid

De mate van overeenstemming tussen twee of meer waarnemers die hetzelfde gedrag registreren.

36
New cards

Test-hertest betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid gemeten door dezelfde meting bij dezelfde groep op twee tijdstippen uit te voeren en de score te correleren.

37
New cards

Parallel vormen betrouwbaarheid

Betrouwbaarheid gemeten met twee equivalente vormen van een instrument.

38
New cards

Split-half betrouwbaarheid

Interne betrouwbaarheid gemeten door een test in twee helften te verdelen en de samenhang te berekenen.

39
New cards

Interne consistentie

Consistentie tussen items die hetzelfde construct meten; vaak gemeten met Cronbach’s alpha.

40
New cards

Werkelijk/ware score

De theoretische, onbekende score van een persoon op een construct.

41
New cards

Gemeten score

De score die verkregen is uit een meting, samengesteld uit ware score en fout.

42
New cards

Fout (error)

Onnauwkeurigheid in meting veroorzaakt door diverse bronnen die de meting verstoren.

43
New cards

Observatorfout

Fout in meting veroorzaakt door menselijke inschatting of waarneming.

44
New cards

Omgevingsveranderingen

Kleine, onbedoelde variaties in de omgeving tussen metingen die de uitkomsten kunnen beïnvloeden.

45
New cards

Deelnemersveranderingen

Veranderingen in de toestand van de deelnemer tussen metingen (bijv. moeheid, honger).

46
New cards

Range-effect

Wanneer de meetwaarde weining spreiding heeft, waardoor veranderingen moeilijk detecteerbaar zijn.

47
New cards

Bias

Systematische fout die meetresultaten in een bepaalde richting vertekt.

48
New cards

Experimenter expectancy effect

De verwachtingen van de onderzoeker beïnvloeden hoe deelnemers zich gedragen.

49
New cards

Paralinguïstische signalen

Kleurtoon, toonhoogte en andere spraak- of non-verbale cues die respondenten kunnen sturen.

50
New cards

Kinaesthetische cues

Lichaamshouding of bewegingen die respondenten kunnen beïnvloeden.

51
New cards

Good subject role

Deelnemers proberen de hypothese van de onderzoeker te ondersteunen in hun respons.

52
New cards

Negativistische subject role

Deelnemers handelen tegenover de verwachting van de onderzoeker in.

53
New cards

Apprehensive subject role

Deelnemers voelen zich angstig of sociaal wenselijk en passen hun respons hierop aan.

54
New cards

Faithful subject role

Deelnemers volgen instructies zo nauwkeurig mogelijk en laten weinig twijfel zien.

55
New cards

Mean

Het rekenkundig gemiddelde; som van de waarden gedeeld door het aantal waarnemingen.

56
New cards

Median

De middelste waarde in een gealfabetiseerde (geordende) dataset.

57
New cards

Mode

De meest voorkomende waarde in een dataset.

58
New cards

Variance

De gemiddelde kwikverdeling van scores ten opzichte van het gemiddelde; maat voor spreiding.

59
New cards

Standaarddeviatie

De wortel van de variantie; geeft de spreiding van scores rondom het gemiddelde aan.

60
New cards

Nominale schaal

Categorische labels zonder inherente volgorde of afstand tussen categorieën.

61
New cards

ORDINALE schaal

Categorieën met een geordende volgorde, maar zonder gegarandeerde gelijke afstanden tussen categorieën.

62
New cards

Intervalschalen

Geordende categorieën met gelijke intervallen; nulpunt is arbitrair.

63
New cards

Ratio schaal

Geordende categorieën met gelijke intervallen en een absoluut nulpunt; toelaatbare verhoudingen.

64
New cards

Modaliteiten van meting

Drie hoofdtypen externe expressies van een construct: zelfrapportage (self-report), fysiologisch, en gedragsmetingen.

65
New cards

Sensitivity of measurement

Het vermogen van een meetprocedure om kleine of subtiele veranderingen te detecteren.

66
New cards

Open Science

Beweging die transparantie en herhaalbaarheid stimuleert, inclusief publieke beschikbaarstelling van materialen en data.

67
New cards

Back-translation check

Controle of vertalingen nauw overeenkomen door terugvertaling naar de oorspronkelijke taal.

68
New cards

Verklaarde betrouwbaarheidssituatie

Overzicht van verschillende vormen van betrouwbaarheid zoals test-hertest, interbeoordelaars-, parallel-, split-half en interne consistentie.

69
New cards

Kwantitatieve evaluatie van validiteit

Gebruik van verschillende vormen (face, concurrent, predictive, construct, convergent, divergent) om validiteit te beoordelen.

70
New cards

Open Materials/Open Science koppeling

Toegang tot meetinstrumenten en procedures zodat andere onderzoekers exact kunnen repliceren.

71
New cards

Controle variabelen in meting

Factoren die constant gehouden worden om de geldigheid van meting te beschermen.

72
New cards

Interne validiteit

Gegarandeerde causale interpretatie van de relatie tussen variabelen binnen een studie.

73
New cards

Externe validiteit

Algemeene toepasbaarheid van bevindingen buiten de onderzoekssetting.

74
New cards

Betrouwbaarheidsvoorwaarde voor validiteit

Een meting kan niet geldig zijn als deze niet betrouwbaar is; betrouwbaarheid is een voorwaarde voor validiteit.

75
New cards

Verzamelingsmethode (Measurement procedure)

De gekozen methode om variabelen te definiëren en te meten.

76
New cards

Standaardisering van instructies

Het uniformeren van procedures om bias door onderzoekers te beperken.