Studied by 0 people
Looks like no one added any tags here yet for you.
pleuvoir
regenen
vouloir
willen
voir
zien
vivre
leven
venir
komen
falloir
moeten
valoir
waard zijn
convaincre
overtuigen
vaincre
overwinnen
se taire
zwijgen
suivre
volgen
savoir
weten
rire
lachen
suffire
volstaan
recevoir
krijgen
prendre
nemen
pouvoir
mogen, kunnen
se plaire
leuk vinden
plaire
aanstaan
mettre
plaatsen, leggen, aandoen
lire
lezen
fuir
vluchten
faire
doen
être
zijn
écrire
schrijven
dire
zeggen
devoir
moeten
croire
geloven
courir
lopen
connaître
kennen
boire
drinken
se battre
vechten
battre
slaan
s'asseoir
zitten
avoir
hebben
aller
gaan
se plaindre de
klagen over
plaindre
beklagen
joindre
samenvoegen
s'éteindre
uitdoven
craindre
vrezen
atteindre
bereiken
peindre
schilderen
vendre
verkopen
répondre
antwoorden
rendre
teruggeven
prétendre
beweren
perdre
verliezen
mordre
bijten
entendre
horen
descendre
naar beneden gaan
dépendre de
afhangen van
défendre
verdedigen
confondre
verwarren
attendre
wachten
traduire
vertalen
séduire
verleiden
réduire
verminderen
produire
produceren
introduire
inleiden
détruire
vernietigen
cuire
koken
construire
bouwen
se conduire
zich gedragen
conduire
rijden
découvrir
ontdekken
souffrir
afzien
offrir
schenken
couvrir
bedekken
ouvrir
openen
mentir
liegen
dormir
slapen
sentir
voelen
servir
bedienen
sortir
uitgaan
partir
vertrekken
vieillir
verouderen
salir
vuil maken
rougir
blozen
réussir
slagen
refroidir
afkoelen
réfléchir
nadenken
pâlir
bleek worden
maigrir
vermageren
investir
investeren
grossir
verdikken
grandir
groeien
avertir
verwittigen
finir
eindigen
succéder à
opvolgen
sécher
drogen
révéler
onthullen
répéter
herhalen
préférer
verkiezen
précéder
voorafgaan
pénétrer
indringen
s'inquiéter
zich zorgen maken
exagérer
overdrijven
compléter
vervolledigen
espérer
hopen
Note 
Flashcard (43)