Kaarten: A2 Parler 5H Dialogues nov 25 | Quizlet

wanneer is de vakantie

C'est quand, les vacances?

het is van 10 tot 17 juli

c'est du 10 au 17 juillet

wat neem ik mee?

qu'est-ce que j'apporte?

goede schoenen

de bonnes chaussures

toiletspullen

une trousse de toilette

sportieve kleding

des vêtements sportifs

wat gaan we doen?

Qu'est-ce qu'on va faire?

we gaan kamperen

Nous allons faire du camping.

we gaan wandelen

nous allons faire des promenades

wat gaat er niet?

Qu'est-ce qui ne va pas?

wat kan ik voor u doen?

Qu'est-ce que je peux faire pour vous?

Hier is een recept

voici l'ordonnance

blijf een dag in bed

reste au lit pendant un jour

Ik heb pijn

J'ai mal

Ik moet overgeven

Je dois vomir

ik heb koorts

J'ai de la fièvre

ik ben heel moe

Je suis très fatigué

we willen naar Disneyland

nous voulons aller à Eurodisney

hoe gaan we erheen

On y va comment?

u neemt de RER

vous prenez le RER

Hoe lang duurt de reis?

Le voyage dure combien de temps?

Wat is de entreeprijs?

Quel est le prix d'entrée?

wat zijn de openingstijden?

Quelles sont les heures d'ouverture?

we kunnen naar de Provence gaan

On pourrait aller en Provence

zomerkleding

des vêtetements d'été

er is mooie lavendel

il y a de beaux champs de lavende

wat vinden ze leuk?

qu'est-ce qu'ils aiment?

ik wil kopen

Je veux acheter

waar is de bibliotheek?

où est la bibliothèque?

aan het einde van de gang

au bout du couloir

ga je naar links

tu vas à gauche

je gaat naar rechts

tu vas à droite

je gaat rechtdoor

Tu vas tout droit.

er zijn veel boeken

il y a beaucoup de livres

kom je op mijn verjaardag?

tu viens à mon anniversaire?

het begint om acht uur

Ça commence à huit heures.

Je kunt de metro nemen

tu peux prendre le métro

maandag gaan we naar het louvre?

lundi, on va visiter le Louvre?

dat wil ik wel

Je veux bien

het is een mooi museum

c'est un beau musée

je vindt er de Mona Lisa

on y trouve la Joconde

we gaan er om 11 uur heen

on y va à 11 heures

de beste periode

la meilleure période

de zomer

l'été

in de winter

en hiver

in het Noorden

dans le nord

in het zuiden

dans le sud

in het westen

dans l'ouest (m)

in het oosten

dans l'est

in de brugklas

en sixième

in dezelfde klas

dans la même classe

we zwemmen

nous nageons

zij/hij speelt in films

il joue dans des films

een actiefilm

un film d'action

een romantische film

un film romantique

mijn school is modern

mon école est très moderne

In Weesp zijn veel bakkers

A Weesp il y a beaucoup de boulangeries

we werken op laptop

nous utilisons des ordinateurs

De lessen beginnen om halfnegen.

Les cours commencent à 8h30

school eindigt om 15.30

Le lycée est terminé à 15.30

ik ga op de fiets naar school

Je vais à l'école à vélo

In mijn klas zitten 23 leerlingen.

Dans ma classe, il y a 23 élèves.

met mijn vrienden ga ik uit

je sors avec mes copains

Koningsdag

la fête du roi

de vrijmarkt

le vide-grenier

spelletjes

des jeux

de koninklijke familie

la famille royale

een vrije dag

un jour de congé

ik houd van voetbal

J'aime le football.

ik doe aan zwemmen

Je fais de la natation

ik doe aan paardrijden

Je fais de l'équitation

goed voor de gezondheid

bon pour la santé

de maaltijd

le repas

de lunch

le déjeuner

het ontbijt

le petit déjeuner

het avondeten

le dîner

warm eten

manger chaud

pannenkoeken

des crêpes

Mijn moeder kookt graag.

ma mère aime faire la cuisine

hij bereidt het eten

il prépare les repas

Ik wil dokter worden

Je veux devenir médecin.

ik ga liever shoppen

je préfère faire les magasins