Verschillende mogelijke niveaus van het type referentie (4)
g = **genomisch** (A,G,C,T) → meest optimale
c = **coderend** (A,G,C,T → geen introns)
r = **RNA** / transcript (__U ipv T__ → A,C,G,U)
p = **proteïnen** (aminozuren)
11
New cards
Om welke redenen kan dezelfde variant er anders uitzien? (3)
* Nieuwe referentie of annotatie → locatie kan dan bv veranderen als nog niet alle stukken van het genoom gesequeneerd waren * Ander type referentie * Forward vs. reverse strand
12
New cards
Kan dit dezelfde variant zijn?
Ja, want:
* niet hetzelfde referentie, noch referentietype * eerste is genomisch met G>A, en tweede is coderend met C>T (complement)
13
New cards
Op basis van welke eigenschappen kunnen we varianten classificeren? (4)
- Grootte - DNA verandering - Effect op niveau van het eiwit - Pathogeniciteit
14
New cards
Cutoff grote en kleine varianten (subjectief)
1-50 bp = klein
>50 bp = groot → volledige chromosomen (bv. trisomie) of genomen (bv. triploidie)
15
New cards
Mogelijke DNA veranderingen (6)
* Deletie → verwijdering van nucleotiden * Insertie → additie van nt * Substitutie → vervanging van nt * Inversie → stuk dna omgedraaid * Duplicatie → stuk dna herhaald * Translocatie → stuk dna verplaatst
16
New cards
Gebalanceerde vs ongebalanceerde deletie
* gebalanceerde deleties zorgen niet voor een verkleining van het genoom → zorgen enkel voor een verschuiving * ongebalanceerde zorgen wel voor een kleiner genoom
17
New cards
Puntmutatie
deletie, insertie of substitutie van 1 nucleotide
18
New cards
SNP en SNV
* SNP = single nucleotide polymorfisme * SNV = single nucleotide variant → voorkeur voor SNV als term → meer algemeen * = Er is een substitutie van 1 nucleotide
19
New cards
Verschillende effecten op het niveau van het eiwit (4)
* Silent / synonymous mutatie → geen effect op aminozuursamenstelling * Missense mutatie → er wordt voor een ander aminozuur gecodeerd * Nonsense mutatie → er wordt voor een stopcodon gecodeerd * Frameshift mutatie → verandering leesraam door insertie of deletie van nt die niet gelijk is aan 3 → substantieel effect op eiwit
20
New cards
Silent/synonymous mutatie (3)
* geen effect op aminozuursamenstelling → vooral eerste 2 nucleotiden zijn belangrijk * op AZ niveau maakt het bv niet uit als GGU verandert naar GGC → geeft glycine * kan mss wel effect hebben op fenotypisch niveau → veranderen van vorm DNA kan bv expressie niveau veranderen
21
New cards
Naar welke zaken kunnen we bv kijken om de pathogeniciteit van een variant te bepalen? (5)
* Vergelijken prevalentie allel en prevalentie aandoening → als allelfrequentie veel hoger is, is dit een bewijs voor een goedaardig allel * Allelen die enkel voorkomen bij zieke individuen * Null varianten → resulteren in niet-functioneel eiwit * Voorkomen van ziekte bij de mens bij bepaalde varianten * Informatie uit segregatie data (stamboom)
22
New cards
Verschillende categorieën voor pathogeniciteit van varianten (5)
Consequenties van de verschillende categorieën van varianten (5)
* Pathogeen → voldoet aan criteria voor klinische beslissingen * Likely pathogeen → voldoet aan criteria voor klinische beslissingen __in combinatie met__ andere bewijzen * Uncertain significance → niet gebruiken voor klinische beslissingen * Likely benign → niet de oorzaak van ziekte __in combinatie met andere__ bewijzen * Benign → niet de oorzaak voor ziekte
24
New cards
Mechanismen voor spontane mutagenese (2)
* Replicatiefouten → correctie door DNA polymerase is niet foutloos * Strand splippage thv tandem repeats → kan leiden tot zowel een verkorting als verlenging van het aantal herhalingen
25
New cards
Strand slippage
mutatiefrequentie: 1 x 10^-3
26
New cards
Tandem repeat
= a sequence of two or more DNA base pairs that is repeated in such a way that the repeats lie adjacent to each other on the chromosome
bv. …CAACAACAACAA...
27
New cards
Gevolgen van strand slippage (3)
* Instabiel genotype → onvoorspelbaar * Gevolgen voor DNA testen → genotype van nakomelingen kan niet afgeleid worden uit dat van de ouders * Gevolgen op niveau dier → mosaïcisme (= sommige cellen hebben ander genoom dan andere cellen) → kunnen verschillend genotype hebben bij verschillende samples
28
New cards
Link fenotype en mutatie
een mutatie kan grote effecten hebben → bv. 1 mutatie kan de volledige vachtkleur veranderen (= mendeliaanse/monogenetische aandoening)
→ hebben ook polygenetische
29
New cards
Types mendeliaanse overerving (4)
* autosomaal dominant * autosomaal recessief * X linked dominant * X linked recessief
* P * % individuen met een bepaald genotype dat het verwachte fenotype heeft * Penetrantie kan variëren met het genotype
35
New cards
Voorbeelden van aandoeningen met een verminderde penetrantie (2)
* Degeneratieve myelopathie → voorbeeld van leeftijdsgeassocieerde verminderde penetrantie → ten vroegste 5 jaar * Excercise induced collapse → dieren functioneren normaal, tot ze over een bepaalde drempel gaan → zwakte die verergerd tot ze omvallen → kunnen spontaan recoveren
36
New cards
Onderscheid verminderde penetrantie en variabele expressiviteit
Bij variabele expressiviteit gaan alle dieren wel degelijk symptomen vertonen, maar in meerdere of mindere mate
* kunnen ook tegelijkertijd voorkomen
37
New cards
Genetische heterogeniteit heeft invloed op ..
Het gebruik van dezelfde testen bij verschillende rassen
\ → mutaties kunnen ras- of zelfs familie- of zelfs individu-specifiek zijn!
38
New cards
Allelische heterogeniteit
Verschillende (types) mutaties in hetzelfde gen veroorzaken de aandoening
bv. degeneratieve myelopathie
39
New cards
Locus heterogeniteit
Mutaties in verschillende genen veroorzaken de aandoening
bv. hypertrofische cardiomyopathie
40
New cards
Compound heterozygositeit (2)
* Elke ouder geeft 1 alternerend allel en deze allelen bevinden zich op verschillende loci binnen hetzelfde gen (= allelische heterogeniteit) * De nakomeling is dan heterozygoot voor beide loci → er kunnen symptomen ontstaan bij een aandoening die autosomaal recessief is
41
New cards
Fenokopie
Fenotype veroorzaakt door milieu-invloeden is identiek aan het fenotype veroorzaakt door een mutatie
42
New cards
2 voorbeelden van fenokopie
- Warfarine vergiftiging \= fenokopie van genetische stollingsziekten bij de hond - Swainsonine vergiftiging \= fenokopie van alfa-mannosidose bij het rund
43
New cards
2 varianten van *de novo* mutaties
* Germline varianten → afkomstig uit reproductieve cellen → kunnen worden doorgegeven aan de volgende generatie * Somatische varianten → aanwezig in alle cellen, behalve de reproductieve cellen → worden niet doorgegeven aan de volgende generatie
44
New cards
*De novo* mutatie
* Verandering die voor de eerste keer voorkomt bij een familielid * Variant kan ontstaan in reproductieve cellen van de ouders, of tijdens de embryogenese * genetische verandering kan je dus niet terugvinden in bloed vd ouders
45
New cards
Frequentie voorkomen *de novo* mutatie (2)
* komen relatief vaak voor! → 1 out of 20,563 protein coding genes are hit by de novo mutation per generation * kans dat het twee keer in een generatie gebeurt is wel heel klein
46
New cards
Is het erfelijk?
* vraag vaak gesteld * niet evident → zelden met zekerheid kunnen zeggen
47
New cards
Aanwijzingen voor een genetische aandoening (4)
* **Familiaal risico** → variatie in voorkomen van ziekten tussen verschillende families * **Uitsluiten niet-erfelijke factoren** → lastig → gedeelde omgevingsfactoren kunnen een grote rol spelen * **Gekende genetische aandoeningen bij andere species** → als genetisch bij een species, grote kans ook zo bij een ander * **Herkenbaar patroon van overerving** → kan soms een bepaald patroon vinden in de familie geschiedenis
48
New cards
Legende stamboom
vierkant = mannelijk dier
cirkel = vrouwelijk dier
aangetast = ingevuld/zwart
49
New cards
Patroon overerving herkennen
* elke aangetaste nakomeling heeft op zijn minst 1 aangetast ouder? * ja: dominant * nee: recessief * gelijke verhouding mannelijk-vrouwelijk? * ja: autosomaal * nee: X-linked
* messes with the expected pattern * dominant genes could skip a generation because of lack of fenotype even though it does have the genotype
51
New cards
Waar gaan we zoeken naar een geschikte DNA test, en hoe pakken we dat aan?
* OMIA = centrale databank * Online zoeken, genetica contacteren * Rekening houden met genetische heterogeniteit
52
New cards
Interpretatie van DNA testen
* Directe interpretatie = gevolgen voor het dier zelf * wordt het dier ziek? * Punnet square = invloed op nakomelingen en de populatie * wat is de kans dat de nakomelingen ziek worden? * mag het dier gebruikt worden?
53
New cards
Formule allelfrequentie
* frequentie allel delen door totaal * voor een locus met 2 allelen: p + q = 1
54
New cards
Hoe gaan we de genotypefrequentie schatten obv de allelfrequentie?
met gebruik van Hardy-Weinberg equilibrium
55
New cards
Hardy-Weinberg equilibrium (HWE)
- p^2 + 2pq + q^2 \= 1
In een random populatie zonder selectie, migratie, mutatie en genetic drift geldt: - Allel- en genotypefrequenties blijven constant van de ene op de andere generatie - Genotype frequenties volgen de volgende distributie: * Homozygoot \= kwadraat van de relevante allel frequentie * Heterozygoot \= 2x het product van de relevantie frequentie (zie formule)
56
New cards
Een deviatie van de HWE is een indicatie ..
Dat een van de assumpties niet vervuld is → weten niet welke
57
New cards
Voorwaarden HWE (5)
- Ad random paring \= panmixie - Geen selectie - Geen mutatie - Geen migratie - Geen genetische drift
58
New cards
Belang Hardy-Weinberg wet?
* ookal veel voorwaarden → in de realiteit liggen de schattingen vaak zeer dicht bij de realiteit * belangrijke consequenties: * link allel en genotypefrequentie * inschatten allelfrequentie obv prevalentie ziekte * inschatten frequentie heterozygoten obv allelfrequentie * nagaan of er deviatie is van dit evenwicht
59
New cards
Figuur frequentie heterozygoten en allelfrequentie
60
New cards
Deviatie HWE
* indicatie dat minstens 1 vd assumpties niet vervuld → geen duidelijkheid over welke assumptie * niet random, selectie, mutatie, migratie of genetische drift * kunnen dan verder uitzoeken wat er aan de hand is
61
New cards
panmixie
* paringen gebeuren volgens toeval * alle individuen hebben evenveel kans om zich voort te planten
62
New cards
Is er toevalsparing mogelijk in de fokkerij?
Ja
* keuze van fokdieren gebeurt obv beperkt aantal kenmerken → hiervoor geen ad-random paring * voor al de andere kenmerken wordt er wel volledig ad random gepaard!
63
New cards
De genetische samenstelling van een populatie kan veranderen door .. (2)
* Introduceren nieuwe varianten in een populatie * Kunnen positief, negatief of neutraal zijn → negatieve mutaties minder kans om doorgegeven te worden
65
New cards
Verdwijnen negatieve mutaties weer vanzelf?
sommige maar zeker niet altijd want:
* milieu * sommige mutaties meer aangepast aan een ander milieu * aanwezigheid andere mutaties * negatieve effect kan opgevangen worden door andere genen/allelen * linkage * een negatief allel kan vlakbij een positief allel zitten
66
New cards
Mutatie hotspots
Genomische plaatsen waar relatief veel mutaties plaatsvinden
67
New cards
Mutatiesnelheid μ (2)
* = kans dat een nucleotide wordt veranderd door een mutatie * Wordt uitgedrukt als het aantal nieuwe mutaties per nucleotide per tijdseenheid * geen constante → afh. van milieu, leeftijd, geslacht
68
New cards
Mutaties zorgen voor verandering in allelfrequenties
Onjuist
mutaties hebben vrij kleine invloed op evolutie niveau
→ ze vormen het “basismateriaal” waarop de overige krachten kunnen inwerken
69
New cards
Migratie
- Autochtone populatie gaat mixen met de allochtone populatie - Gaat verandering van de allelfrequentie teweeg brengen (\=delta q)
70
New cards
Wanneer is migratie maximaal?
* migratiepopulatie vervangt de originele * delta q = 1
71
New cards
Bi-directionele migratie leidt tot .. (2)
* Egalisatie van de allelfrequenties __tussen__ de verschillende populaties * → populaties waar tss uitwisseling is gaan steeds meer op elkaar lijken * Meer genetische variatie __binnen__ de populatie * bv. nieuwe variant geintroduceerd
72
New cards
De grootte van het effect van migratie op allelfrequentie is afhankelijk van .. (3)
Capaciteit om bij te dragen aan de volgende generatie
74
New cards
2 belangrijkste pijlers bij fitness
Vruchtbaarheid en leefbaarheid/vitaliteit
75
New cards
Verschil natuurlijke selectie en artificiële selectie
Natuurlijke selectie gebeurt steeds op basis van het fenotype, terwijl artificiële selectie (door de mens) ook op basis van het genotype kan gebeuren (DNA testen)
76
New cards
Effect natuurlijke selectie op kwantitatieve kenmerken (3)
* directionele selectie → voordeel voor 1 fenotype * kan selectie zijn tegen recessief of dominant allel * disruptieve selectie → voordeel voor 2 verschillende fenotypen * stabiliserende selectie → voordeel voor intermediar fenotype
77
New cards
Selectiecoëfficiënt (s)
Geeft aan in hoeverre tegen een bepaald genotype wordt geselecteerd
78
New cards
Selectiemodel
* s = 1 - W * Genotype met de hoogste fitness kent s = 0 want W = 1 * Moeten in de formule compenseren met de gemiddelde fitness van de populatie = w⎺
79
New cards
effect op frequentie allel q bij selectie tegen recessief kenmerk q2
* ookal ga je streng selecteren → indien heterozygoten niet kunnen herkend worden → q blijft nog in de populatie in heterozygote dragers * selectie tegen een recessief allel q obv het fenotype is niet efficient! * gebruik van DNA testen → niet altijd mogelijk
80
New cards
fixering van q
als fokken met enkel recessieve dieren → na 1 generatie enkel q → p is uit de populatie → q ‘gefixeerd’
81
New cards
Genetische drift (4)
* Toevalsproces waardoor fluctuaties ontstaan in allelen en genotypefrequenties * vooral belangrijk in kleine populaties * eindpunt: fixatie van een bepaald locus * algemeen: verlies van genetische variatie
82
New cards
Stichterseffect
Afsplitsing van een kleine groep uit een grote populatie
→ grote gevolgen voor genetische drift
83
New cards
selectie-mutatie evenwicht (4)
* mutatie en selectie gaan samen gebeuren * selectie tegen zwarte labradors → E volledig uit populatie * wordt opnieuw bijgemaakt door mutatie vanuit e * er ontstaat evenwicht waarbij evenwel E-allelen verdwijnen dan er worden bijgemaakt → frequentie S stabiel van generatie tot generatie
84
New cards
Assortatieve paring
Combineren van individuen met een gelijkaardig fenotype
85
New cards
Inteelt (5)
* het combineren van verwante individuen * geen HW evenwicht → geen ad-random paring * kan sterke invloed hebben op genotypenfrequenties * werkt genetische variatie tegen * vooral in kleine populaties
86
New cards
Wanneer is een individu ingeteeld?
Als langs vaders en moeders kant hetzelfde individu voorkomt
87
New cards
Onderscheid IBS en IBD
* IBS = identical by state = 2 identieke allelen aanwezig bij 2 individuen, maar deze kunnen ook niet-gerelateerd zijn → toeval * IBD = identical bij descent = 2 identieke allelen aanwezig door een gemeenschappelijke voorouder * Onderscheid tussen IBS en IBD wordt moeilijker als het aantal generaties stijgt
88
New cards
Inteeltcoefficient F
= maat voor de kans dat 2 allelen identical by descent (IBD) zijn
→ varieert tussen 0 en 1
89
New cards
Gevolg van inteelt op populatieniveau
* Herverdeling naar homozygoten → hoe groter de inteelt, hoe kleiner het % heterozygoten in een populatie * Als F = 1 zijn alle individuen homozygoot voor alle loci * schadelijk recessieve allelen komen als homozygoten aan oppervlakte
90
New cards
Waarom is inteelt interessant voor fokkers?
Kunnen zo snelle fixering van een kenmerk krijgen
91
New cards
Effectieve populatie (Ne) (3)
* aantal individuen dat de variatie van de beschouwde populatie verklaart indien deze zich gedraagt als een ideale populatie met ad random paring. * maat voor verlies aan genetische variatie als gevolg van genetische drift. * Ne gaat steeds kleiner zijn dan de reële populatie (N) * indien Ne te klein → populatie komt in gevaar
92
New cards
Oorzaken voor Ne < N (6)
* Verschil in aantal reproducerende mannelijke en vrouwelijke dieren * in de huisdieren: __meer vrouwelijke (reproducerende?) dieren dan mannelijke dieren__ * Tijdsgebonden fluctuaties in N * Variatie in aantal nakomelingen per familie * Geen ad random paring of inteelt * Variatie in reproductieleeftijd * Geografische distributie
93
New cards
link Ne en inteelttoename
* inteelttoename = delta F * als < 0.5% = veilig * als > 1% = kritiek
94
New cards
Gevolgen van een inteeltdepressie (6)
* Homozygoot recessieve kenmerken duiken in relatief hoge mate op * Verlaagde vruchtbaarheid * Verlaagde ziekteweerstand * Verlaagde vitaliteit/levensverwachting * Verhoogde incidentie tumoren * Meer auto-immuunziekten
95
New cards
Inteeltdepressie voorbeeld standaard poedel
* bij 5% F worden ze gemiddeld 3 jaar ouder dan 35% F * per 10% F stijging daalt de vruchtbaarheid gemiddeld met 7% * niet extrapoleerbaar naar andere rassen maar een mooie illustratie van inteelt effecten
96
New cards
Inteelt oplossen
* door combineren van dieren dieren die sterk ingeteelt zijn kan de die inteelt problematiek direct oplossen * (as long as they have no common ancestors)
* hetorosis → hogere vitaliteit, vruchtbaarheid en resistentie